De hints van een ontsnappingskunstenaar
door Levity Peters
Wanneer begin je te fabuleren? Waarschijnlijk al vroeg in je leven, wanneer je het nodig hebt.
Waarom? Om te ontsnappen aan een wereld die te krap voor je is, en bedreigend. Omdat je wilt ontsnappen aan de regels die je worden opgelegd. Als volwassene fabuleer je nog steeds wanneer er een restant van het kind in je is achter gebleven, dat vrij wil zijn en spelen. Dat is wat Delphine Lecompte doet in haar poëzie. Maar zij is een slimme ontsnappingskunstenaar. Ze weet dat je vroeg of laat door de mand moet vallen, en daarom fabuleert zij in de richting van de waarheid, en blijft iedereen een paar stappen voor. Ze houdt haar lezers iets lekkers voor, iets zo verleidelijks, dat ze niet meer goed in staat zijn om de werkelijkheid te zien… Haar vang je niet…
Ik hou van de poëzie van Delphine, de georganiseerde gekte ervan. Ik laat mij graag voor de gek houden, zolang ik het gevoel heb dat ik dicht op haar huid zit, dat ik haar bijna ‘doorheb’, dat ik bijna kan zeggen: ‘Nou heb ik je.’ Hints genoeg!
Bijten in het Frans
Ik was eens op taalkamp
Ik hoorde het werkwoord bijten in het Frans
En ik dacht dat het sterven betekende
Ik mocht mijn hand in de muil van een kalf steken
En ik voorvoelde dat seks minder intiem zou zijn; minder gezellig ook.
Ik werd verliefd op iemand van hetzelfde geslacht
Ze mocht vroeger naar huis omdat haar vader een poolreiziger was
Een kortharige monitrice zei; ‘Tu as une voix forte!’
Ze haatte mij, het was een klein beetje wederzijds
Elke dag dacht ik aan de kerk in mijn geboortedorp.
Ik werd betrapt toen ik shampoo trachtte te stelen
Van het minst blozende en meest blonde kamplid
Ik kreeg een postkaart van mijn moeder
Het was een paardenrace van Degas
Ze schreef: ‘Parijs is mooi. Wilfried heeft een Afrikaans masker voor mij gekocht.’
Ik was eens op een taalkamp
Ik leerde dat bijten en sterven niet dezelfde woorden waren
Na de verijdelde shampoodiefstal werd ik geminacht
Elke ochtend sprak ik met God
Ik vond hem even getalenteerd als Degas, en mooier nog dan paardenbenen.
Zo prettig was het taalkamp niet
Het kalf en de postkaart waren de hoogtepunten
Thuis mocht ik mijn mening geven over het Afrikaanse masker; ik had er geen.
Voor de Hollanders onder ons: bijten is ‘mordre’ in het Frans.
In ‘Moeder en kind’ de eerste reeks gedichten van de bundel Dichter, bokser, koningsdochter beschrijft zij de wereld van een boos en wraakzuchtig meisje dat van alles en iedereen een prooi lijkt te zijn. In ‘Zijn hardheid in mijn rug op de slede is de hemel’ beschrijft zij wat er gebeurde tijdens de ‘sneeuwklas’:
(..)
‘Morgen zal ik je herten tonen, en na de herten zal ik je kapotmaken
Op een goede manier…’ Het klonk toen cryptisch en zalig.
Het is zalig en smerig, ik blijf onder de indruk van zijn penis
Die nu eens op een secretarisvogel dan weer op een stinkdier gelijkt
(..)
De beschrijving van de penis van de instructeur als een secretarisvogel is nogal komisch wanneer je weet hoe deze roofvogel eruit ziet, maar alles bij elkaar is dit een nogal naargeestig gedicht. ‘Dit is een soort liefdesgedicht, dit is Oostenrijk’, begint het idyllisch. ‘We zijn op sneeuwklas, ik ben bijna twaalf jaar’ Sneeuwklas; alsof ze moet leren om als sneeuw te zijn, weerloos, wil- en kleurloos.
Toch spreekt dit gedicht van een kleine overwinning; in de eerste strofe staat:
(..)
Hij toont mij herten om vijf uur ‘s ochtends
Ik mag niet kirren, ik mag niet onder de indruk zijn van hun geweien.
De instructeur eist dus alle aandacht op voor zichzelf en voor zijn geslacht dat in haar rug pookt. Maar de laatste strofe eindigt als volgt:
(..)
De volgende ochtend bezoek ik de herten alleen
Ik ben opgelucht dat ik nog onder de indruk kan zijn.
Toch nog iets van zichzelf, iets dat uit haarzelf voortkomt, dat ze niet van een ander heeft hoeven stelen om het te krijgen. Ik de proloog van de bundel schrijft ze:
(..)
Je kunt een man pijpen in een bunker
Je kunt opgelucht zijn dat hij je achteraf niet vermoordt
Je kunt zijn portefeuille stelen
(..)
In het gedicht ‘Weer worsten’ vraagt één van de hoofdrolspelers in de bundel:
‘Waar was je al die tijd?’ vraagt de oude kruisboogschutter
Wanneer ik eindelijk opnieuw verschijn
‘Zat je weer in de douchecel? Jezelf vol te proppen
Met gestolen pindakaaskuipjes en geschooide stroopwafels?’
(..)
En in het gedicht ‘Rits en wesp’ lezen we:
(..)
Ik koop niets, maar ik steel zonder zelfverwijt een fles roséwijn.
Een goedkope rosé…
De hele bundel door hetzelfde verhaal: deel willen nemen aan het leven, maar het gevoel hebben er teveel voor te moeten betalen, en daar op haar manier haar gram op te halen, pyrrusoverwinningen, meer zijn het niet. Pakken waar je denkt recht op te hebben, maar bescheiden – rollen spelen, maar in niet één rol thuis zijn. Of in alle rollen evenveel thuis zijn. Het gevoel hebben dat de rol die je speelde je weer voor even heeft gered. Zoals ze ook in haar poëzie rollen speelt:
De oude kruisboogschutter klaagt: ‘Je schrijft constant over fellatio.
Maar het komt er nooit van.
We leven als onincestueuze imkerweduwnaar en nukkige imkerdochter!
In je gedichten pijp je touwslagers bij de vleet. Het is niet eerlijk..’
Het is waar, ik pijp de oude kruisboogschutter niet meer en het is
harteloos van mij
Ik pijp niemand, ik bid en ik schrijf over fellatio in de geblokkeerde lift
van een bakkerijmuseum.
(..)
(Uit: ‘De hardnekkige kennelhoest van René de touwslager met de wezelerectie’)
‘Everything in the world is about sex except sex,’ schreef Oscar Wilde, ‘sex is about power.’ Alles schijnt inderdaad om macht te gaan, het leiden van een leven zoals zij dat zelf wil, zo inconsequent te zijn als ze wil en een poëzie te schrijven zo grillig als ze wil. En bij dat alles geaccepteerd te worden zoals ze is, zoals ze dat ook eist van de oude kruisboogschutter.
Nu komen we bij wat ik het gekste, of liever: het wonderlijkste vind van haar poëzie; wat ze ook fabuleert, hoe ze ook schrijft, je accepteert het. Soms is ze flauw, maar je grijnst en je leest geanimeerd verder. Soms is het zo ver gezocht dat je denkt: ‘Nu gaat ze echt te ver!’ maar je leest verder – om dat te bereiken gebruikt ze een aantal trucs.
Een aantal namen dat in meerdere soms opeenvolgende gedichten voorkomt, zoals de oude kruisboogschutter, de touwslager, de necrofiele tegelzetter en de incestueuze imker, zodat je onwillekeurig haar ervaringen met die gasten op een rijtje gaat zetten, zonder dat je veel duidelijkheid over ze krijgt.
Omdat je haar ‘ik’, Delphine geheten, bijna vanzelfsprekend als de dichteres zelf accepteert (hoewel haar geliefde haar in het laatste gedicht Brigitte noemt) en omdat je je telkens afvraagt hoe het zal aflopen, lees je nog een gedicht, en nog één en – het is een heerlijk dikke bundel.
Ze moordt een paar keer. Maar dat blijkt geen oplossing, zelfs geen climax. Wie je al te veel stoort, die ruim je uit de weg. In gedichten kan dat. Echte herinneringen wissen is een stuk moelijker. De laatste strofe van ‘Een Afghaanse windhond en een kleine neus’ gaat zo:
Ik wil je niet vermoorden
Niet echt, je bent te sterk, en je draagt een wapen
Vroeger toen je mijn nachtverpleger was wachtte ik op je zaklamp en je penis
Beide lieten je soms in de steek, mijn schuld
Na het ziekenhuisontslag heb ik lang rondgezworven, ik heb mijzelf gered.
(..)
En toen?
Na de tonijnsalade sluit je je ogen
En je vraagt streng welke kleur ze hebben
Ik val door de mand, ik raad niet
Vroeger zou ik hebben geraden
Maar sinds ik je ken val ik liever door de mand.
(..)
(Uit: ‘Ik vergeet altijd de kleur van je ogen’)
De menselijke misère blijft, maar er is iemand door wie zij zich durft te laten vangen, bij wie zij zichzelf durft te zijn. Het is een verademing bijna om een strofe als deze te lezen. Na alle miscommunicatie waarvan je getuige was, de onbetrouwbaarheid, onverschilligheid en machtswellust van vooral de mannen in haar leven, blijkt zij ondanks zichzelf volwassen geworden en zowel het leven te accepteren voor wat het is, als zichzelf: dichter, bokser, koningsdochter.
***
Voor haar debuutbundel De dieren in mij. Gedichten (2009) ontving Delphine Lecompte (1978) de C. Budding’-prijs van 2010 en de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. Daarna publiceerde zij Verzonnen prooi (2010), Blinde gedichten (2012), Schachten en amuletten (2013) en De baldadige walvis (2014). Van haar gedichten verschenen vertalingen in het Engels en Frans.