LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Remco Campert – Verloop van jaren

3 dec, 2015

Het verloop van een dichterschap

door Levity Peters

Wie schrijft die blijft. Daar was men vroeger zeker van. We vinden de namen van dichters en schrijvers terug in straatnamen, dikwijls zonder de vermelding van welke tak van literatuur zij hebben beoefend. Data ontbreken vaak. Als de straat of laan maar een naam heeft, dat is waar het om gaat. De rest is stilte. Als je vijftig jaar na je dood nog gelezen wordt, dan ben je een uitzondering.

Hier moest ik aan denken nadat ik de nieuwste (ik had bijna geschreven: laatste!) dichtbundel van Remco Campert had gelezen. Het laatste gedicht gaat zo:

40

Wat zal ik zien
mijn laatste ogenblik op aarde?
Het gezicht van mijn geliefde?

Wat zal ik horen?
De fluistering van haar stem?
De laatste tik van de monitor?

Wat zal ik horen en zien?
De lippen van de verpleegster?
Het kuchje van de dokter?

Horen en zien zullen me vergaan
als de rukwind van de dood
me van mijn adem berooft.

En mijn woorden?
De wind zal ze meevoeren
en over de aarde verspreiden.

De bundel Verloop van jaren heeft als ondertitel: ‘40 poëtische notities’. Toch zijn ze allemaal, als gedichten, in strofen verdeeld. Dat zij desondanks poëtische notities worden genoemd, is niet zonder reden: vaak zijn ze niet meer dan dat, hoezeer ze ook op gedichten mogen lijken.

Een goede manier om het poëtische gehalte van een tekst te meten, is om hem te parafraseren. Een goed, een werkelijk gedicht ontsnapt aan een omschrijving; je vertelt het niet na. De essentie laat zich niet parafraseren.

In de eerste tekst schrijft hij een brief aan iemand van wie hij geen antwoord verwacht. Hij verwacht zelfs niet dat de persoon zich hem herinnert: ‘je Walter / tekent hij. die met dat stekelhaar/en brosse heette dat toen/ in te memoreren tijd’.
Er is heel weinig in deze tekst dat aan poëzie herinnert, behalve: ‘(..) ik weet een brief is ongewoon geworden / schrik dus niet / zoals de vogel / vloog laatst mijn kamer binnen / radeloos gefladder / vond een uitweg / mijn hart bonsde lang na’.

De schrik van vogel en schrijver, en het bonzende hart waarmee hij de brief waarschijnlijk schrijft.

Walter.
Er zijn meerdere gedichten waarin we hem tegen komen, als een soort alter-ego. Soms komt het wat vreemd over:

2

Wees niet bang
dit gaat niet over liefde
verloren en betreurd
aan liefde raak je gewend
niet de slechtste gewoonte
Walter weet er alles van
god wat heeft hij lief
zo dat het pijn doet
(..)

Waarom schrijft Campert niet gewoon in de ik-vorm, de vorm waarin de rest van de tekst wordt voortgezet? Om welke reden schreef hij: ‘Wees niet bang/ dit gaat niet over liefde’ – terwijl deze eerste strofe nergens anders over gaat? Liefde verloren en betreurd. Is het aan liefde gewend raken niet de slechtste gewoonte? Gewend raken aan liefdespijn? Liefdespijn heeft meer met een tekort aan liefde te maken dan met de liefde…

In de derde notitie blijkt hij nog steeds aan iemand schrijven:

Golven van beweging
geen gekabbel is het leven
weet ik nu

Een berg in nevel gehuld
wilde ik zijn
maar stormen onthulden me
ik was een naakte letter
zonder alfabet

Walter groet je
hij heeft je goed gekend
al zag hij je toen
voor een ander aan

Een jongen die zichzelf brieven schreef
denkend dat hij de wereld was
wat een ruime wereld
het hield maar niet op

Walter wil toch wel graag antwoord
al verwacht hij niets

Waren deze poëtische notities niet als gedichten geschreven, dan was de duidelijkheid waarschijnlijk groter geweest, dan was: ‘al zag hij je toen / voor een ander aan’, niet gevolgd door:
‘Een jongen die zichzelf brieven schreef/ denkend dat hij de wereld was’.

Zijn ook deze notities een schrijven aan zichzelf? Een naakte letter zonder alfabet. Iemand dus zonder verbindingen die hem betekenis zouden kunnen geven. Mijn god, wat een eenzaamheid.
Dat gevoel is het meest overheersende dat mij is bijgebleven van deze bundel.
Een berg in nevel gehuld, die onthuld werd?
Het is opvallend hoe weinig Campert van zichzelf laat zien. Het ontwijken van het concrete, het tastbare, is zo tot een tweede natuur geworden, dat ook zijn poëzie (laten we het toch maar zo noemen) daar onder lijdt. In notitie 5: ‘(..) liever geen biografie / waarin al deze gevoelens worden gemist / het cement van zijn leven / Walter bestaat uit gevoelens / maar een autobiografie / is ook weer zoveel werk’.
‘(..) Walter leeft nog even /nee sterker nog / Walter gaat nooit dood / dat is hem voorzegd / door de grote dode dichter Lucebert / die voortleeft in het woord’, schrijft Campert in 29. Een biografie van Walter. Het mag niet te dicht bij Campert komen. Het zou zijn schrijnende behoefte aan een voortbestaan weleens minder relativerend weer kunnen geven dan hem lief is.

Veel van de anekdotes die hij vertelt zijn zo weinig specifiek, dat ze onder het genre: ‘Opa vertelt’ geschaard kunnen worden. Er gebeurt niet zo veel meer in zijn leven. Hij wandelt door de stad, en een mooi meisje vraagt om zijn handtekening en streelt zijn ijdelheid, die hij als hovaardig ziet. Hij droomt van dode vrienden, zijn vader, hij herinnert zich de oorlogswinters, maar vangt dat in vooral clichés: blonde gehelmde soldaten bijvoorbeeld – Duitsers natuurlijk.
Melancholie?
Ja, ook bij mij. Naar de Campert die verloren is. De geroemde lichtheid van Campert is hier verworden tot oppervlakkigheid. Ik begrijp zijn behoefte om nog creatief te zijn. Ik begrijp zijn behoefte om iets moois na te laten. Maar dat heeft hij immers al gedaan? Meer dan talloze anderen. Dat het vermogen om vitale gedichten te schrijven met de ouderdom is afgenomen gaf Judith Herzberg treffend weer in de bundel Het vrolijkt (uitgeverij De harmonie): ‘Het tierelantijnse schrijven / is je nog wel gegund / terwijl je niet meer / kopjeduikelen kunt’.

Eerlijk gezegd vind ik het jammer dat deze poëtische notities gepubliceerd zijn. Het is niet zo leuk om iemand die je bewonderd hebt, en nog bewondert in zijn oude werk, opnieuw tegen te komen in een afgetakelde gedaante. Campert schrijft alleen nog maar over wat hij kent of denkt te kennen.
De wereld met alles wat erin omgaat dringt nauwelijks meer tot hem door. Er is bijna alleen nog maar verleden. De nieuwsgierigheid is gedoofd, de lust om te ontdekken wat je met taal kunt doen, de mogelijkheid om ermee te spelen.

Schrijven laat de herinnering niet ongemoeid. Het vertekent die, en neemt vaak de plaats ervan in.
Dat is Campert zich zeer bewust. In 37 schrijft hij:

Eindelijk lag ik naast haar
ze wilde dat ik haar bezat
maar mijn lichaam taalde er niet naar
het was net als een gedicht
je moet het eigenlijk niet schrijven
wil je het bezitten

Hij zegt dus eigenlijk dat hij haar bezat, zonder haar te nemen. Zoals de poëzie van een gedicht nog intact zou zijn, innerlijk zou voortbestaan wanneer het niet geschreven was.
Maar dit is wel één van de treffendste gedichten van Verloop van jaren en dat zouden wij dan hebben gemist.

     Andere berichten