Bij uitgeverij Kleinood & Grootzeer verscheen half februari de bundel Tot er woorden waren, waren we niets. Deze geeft een beeld van zijn poëzie van de afgelopen vijf jaar. En van de thema’s die zich in de afgelopen twintig jaar hebben ontwikkeld: de liefde, ouders en het verzaken van de zorg voor hun kinderen, en overdenkingen over het bestaan in het algemeen.
Uit deze bundel twee gedichten.
Verlangen
Aan het einde van mijn uitgestrekte vingers
doe je net alsof je de rol van water hebt,
maar spelen doe je niet.
Kijk, zeg je, dit is dorst: ik bied je iets te drinken aan
en jij doet net alsof je nooit gedronken hebt,
reikt naar wat luchtgolfjes boven een heet wegdek
en pauzeert even.
Als je zo naar mij verlangen zou, zeg je,
zou ik de liefde voor je spelen en zou je
net doen of je nooit geliefd had.
En net zo zou het zijn als je stukjes dood zou zijn,
zeg je, als ik de zon voor jou zou spelen
en jij nacht na nacht geleden had.
Schaduw
Als ik ook maar een vermoeden had
van wat ik zeggen wou, zou ik je misschien
kunnen beschrijven.
Zoals het geluid van teenslippers, bijna geruisloos
slepend in het zonlicht op de tegels van de boulevard
en na iedere stap dat korte klapje, als de punt
na elke onuitgesproken zin.
Of je oogopslag en de kleine dood die volgt
terwijl je reikende hand vol slanke vingers
mijn hart omklemt en er wolken inkt uit perst
tot de laatste krijsende druppel.
Van zulk zwijgen tot gedachtegolven in het warme zand,
waar je vandaan komt, wie je noemt of kent
of hoeveel ademtochten jij hebt bijgedragen
aan de reis die je me hebt gegund.
Maar elk vermoeden van wat ik zeggen wil
is niet in taal gegoten, alleen de angst
je nooit te hebben gekend.