LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Roger de Neef – My funny Valentine

16 mrt, 2016

De dood laat zich niet misleiden

door Romain John van de Maele

My funny Valentine is meer dan een dichtbundel, het is ook een zeer verzorgde kunstuitgave met aquarellen van Michael Bastow (1943). Om de aquarellen tot hun recht te laten komen, werd een ongewoon formaat gekozen:  32 cm  x 22,5 cm.
Roger de Neef (1941) schreef, zoals Willy Roggeman (1934) en Roland Jooris (1936), aanvankelijk experimentele gedichten. Er zijn nog andere overeenkomsten: deze drie auteurs hebben ook essays geschreven en ze hebben altijd veel interesse gehad voor visuele kunst. Zoals Roggeman is De Neef ook een jazzfanaat, een affiniteit die samen gaat met een experimentele invulling van het kunstenaarschap. In 1964 publiceerde De Neef enkele Franstalige gedichten in het tijdschrift Edda en rond die tijd werkte hij ook mee aan het tijdschrift Nul. Zijn eerste bundel, Winterrunen (1967), verscheen bij Manteau, de belangrijkste Vlaamse literaire uitgever in de jaren 1950-1980. Daarna volgden o.a. Lichaam mijn landing (1970), De halsband van de duif (1993), De kou van liefde (1999) en Luchthaven voor vogels (2010). De Neef ontving o.a. de Arkprijs van het Vrije Woord (1978) en de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie (1996). De nieuwe bundel bevat twee reeksen van tien liefdesgedichten die in het Frans en het Engels zijn vertaald, waardoor het kunstboek ook voor anderstalige lezers toegankelijk is. Sommige vertalingen blijven te dicht bij de originele tekst. Ze ontsluiten de wereld van De Neef, maar ze zijn idiomatisch niet altijd even fijn afgestemd op het taaleigen van de vreemde lezer.

De schilder, Michael Bastow, heeft o.a. werk van Hugo Claus geïllustreerd – Sans merci (2000) -, en hij stelde meermaals in België tentoon. In 1991 exposeerde hij in galerie Veranneman (Kruishoutem) en in 2014 in De Zwarte Panter (Antwerpen). Op het achterplat lees ik dat Gauguin, Cézanne, Klimt en Kokoschka nooit ver weg zijn in het werk van Bastow. Mijn eigen beeldengalerij – vergelijkbare schilderijen waaraan ik spontaan denk – roept onmiddellijk een verwantschap met het werk van Egon Schiele (1890-1918) op. Een aantal aquarellen van Bastow toont, zoals het werk van Schiele, breekbare mensen. Op het achterplat worden Bastows aquarellen als volgt getypeerd: ‘ze zijn een beeldende, exuberante ode aan de naakte, sensuele vrouw. Bastow pakt haar als het ware bij de vulva.’ Schiele ging hem op dat vlak voor, in een periode dat gedetailleerd naakt minder vanzelfsprekend was. Dit doet niets af aan de schoonheid van de aquarellen, die een onderdeel zijn van een ‘Bermuda-driehoek’, gevormd door de dichter, de beeldende kunstenaar en Constance, het model. Niet alle aquarellen zijn even geslaagd. Soms kan ik de kleur niet met liefde associëren (14, 17, 32-33).

Op datzelfde achterplat luidt het commentaar van Marc Ruyters: ‘Samen trekken zij de lezer-kijker letterlijk en figuurlijk in het bad.’ Die stelling wil ik toch nuanceren. Het gedicht op bladzijde 41 kan ik, nadat ik het meermaals heb gelezen, niet aan de schitterende aquarel op bladzijde 40 koppelen. Het gedicht vertoont trouwens nog steeds – vijftig jaar na De Neefs debuut – experimentele trekken. Dezelfde vaststelling geldt voor het gedicht op bladzijde 37 en het naakt op de voorgaande pagina. De illustraties – maar dat is een begrip dat niet echt past – zijn het werk van een temperamentvol schilder. Er is wel sprake van een spiegeleffect tussen de aquarel op bladzijde 29 en de volgende versregels: ‘Ik mijn lief omschrijf / Je kontje als een zon / Met het sap van de perzik / En vlezige pruim’ (28). In deze bundel vallen, zoals terecht door Yves T’Sjoen wordt onderstreept, ‘sterk lichamelijke beelden en de muzikale kracht van het woord’ op, en daardoor ligt My funny Valentine in het verlengde van de sterk lichamelijke gekleurde poëzie die in de jaren 1950-1960 werd geschreven. Anders gezegd, Bastow en De Neef trekken elk op hun manier de lezer-kijker aan. Het figuurlijke bad dat Ruyters signaleert, heb ik niet ontdekt. Ik veronderstel dat Constance eerder op een matras lag toen ze poseerde.

De bundel wordt ingeleid met een citaat uit het werk van Dylan Thomas (1914-1953). De twee versregels bevatten vragen die antithetische gewaarwordingen verwoorden. Thomas vroeg zich o.a. af of in een kus een distel huisde. Liefde die aan een ongewenste woekerplant ruimte gaf? Maar de mond en de kus in de verzen van Dylan Thomas kunnen ook een symbolisch karakter hebben dat niet beantwoord aan mijn interpretatie van de en mond en de kus als metafoor. Een tweede inleidende tekst is My funny Valentine van Lorenz Hart. Die song was een onderdeel van de musical Babes in Arms die Hart samen met Richard Rodgers (1937) heeft geschreven. My funny Valentine was populair bij jazzartiesten en werd vertolkt door o.a. Duke Elington, Ella Fitzgerald, Shirley Bassey en Miles Davis. In die tekst is de lichamelijkheid een opvallend gegeven, maar er worden geen metaforen gebruikt. De tekst is speelser dan die van Dylan Thomas, en dat geldt ook voor de gedichten van De Neef. Het citaat – een heel gedicht – herinnert aan De Neefs belangstelling voor jazz en de woorden zijn net concreet genoeg om aan te sluiten bij de beelden waarmee de dichter zijn liefde probeert te omschrijven. Ook in de volgende strofe komt de band met muziek aan bod: ‘Je hebt vuistjes en borstjes van klei / Tien geverfde vingers / Genoeg zenuwdraden op muziekpapier.’ (16) De donkere, sombere naaktfiguur sluit wel aan bij de versregels ‘Nachten weerkaatsen elkaar / In een klaarte die daar niet om heeft gevraagd / Maar jij bent andersom…’ (16) Andersom kan naar de sombere kleur verwijzen.

De lengte van de gedichten varieert continu, en dat geldt ook voor de versregels. In het titelgedicht is de eerste versregel: ‘Vandaag is het feest’. Het is een heel gewone, sobere vaststelling. Tijdens dat feest wordt er gedanst, en de dichter en zijn muze worden te kijk gezet ‘tussen zondagsbloemen geluiden en geschenken.’ Dat is meteen de langste versregel van het gedicht, dat eindigt met de eigenaardige woorden: ‘De zon boven de doodstrijd van geuren.’ (11) Verwijst De Neef naar feromonen – een biologisch signaal – en naar de onvermijdelijke nederlaag van de dansers die niet zullen samenvloeien en geen deel zullen hebben aan de ‘afstanden / Tussen woorden en dingen / [die] Als vleugels naadloos aan elkaar’ worden geschreven? De eenvoud van de verwoording is bedrieglijk. De liefde gaat gepaard met rituelen en gevechten en eindigt voor tegenspelers met een ‘doodstrijd’. De glimlach van de ‘winnaar’ lokt de traan van de verliezer uit. De dichter gebruikt geen leestekens. De lezer moet zelf de zinnen van de tussenzinnen scheiden en op zoek gaan naar de klemtonen.

In My funny Valentine laat de dichter zich mee zuigen door herinneringen aan de (lichamelijke) liefde, maar de bundel valt niet op door vitaliteit. De dood is niet veraf en de dichter weet dat. Hij schrijft wel ‘Geen wens gebed gebod / Alleen die spreuk van lijf tot lijf / Blijf bij mij.’ (43) De laatste woorden wijzen eerder op angst of onrust. De onmogelijke vervulling van die gesmoorde kreet sluit goed aan bij de volgende verbeelding: ‘Dat wij keer op keer // Elkaar beminden verspilden / En genazen met het roezig / Stukje dood op die dappere / Plek van pluis.’ (39) De geliefden genazen elkaar met een ‘roezig stukje dood’, of anders gezegd: de dreigende dood voorkwam tijdelijk verval. Omdat het weldra te laat zal zijn – ‘Wanneer ik later als geletterd skelet / De geschiedenis van onze lichamen schrijf’ – beminden en ‘verspilden’ de geliefden elkaar. Het antithetische is altijd opvallend aanwezig, handelen, strelen, zijn… gaan gepaard met ‘die spier van dood / Die ons wakker houdt.’ (38) Niet de liefde houdt de geliefden wakker, wel de dood die op een dag de liefde zal wurgen.

Om af te ronden citeer ik een vrij representatief gedicht dat bovendien verwijst naar visuele kunst:

De gesloten eenvoud van een vijver
De eenvoud van twee vijvers
Met dezelfde ogen
Ik draag je voor

Je onvolkomenheden herhaal ik
Je haperingen boots ik na
Ik kus jouw adem en adem

In de halslijn van een bloem
Ongereed om te beminnen
Overschilder ik geëtste strelingen
En leg je samen als had ik beenderen

Opgeraapt gewassen gewiegd verloren gelegd
Liefse
Ik handteken jou onder de regenboog. (35)

Zoals in andere gedichten vallen hier assonantie en alliteratie op, en dat zijn de meest in het oog springende kenmerken, die zoals Yves T’Sjoen heeft geschreven ‘muzikale kracht’ aan de verwoording verlenen. Om de muzikaliteit en de ‘inhoud’ te vatten, is het raadzaam traag te lezen, en eventueel te herlezen. Eenvoud is misleidend, en men loopt dan ook het risico aan de soms nauwelijks verwoorde schaduwzijde van de liefde voorbij te gaan.

     Andere berichten

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...