“De twintigjarige Else Kemps uit de Gelderse plaats Malden is bekroond als winnaar van de Turing Gedichtenwedstrijd, het grootste poëzieconcours in het Nederlandse taalgebied,” berichtte nu.nl op 3 februari. Aan het eind van die maand droeg Else gedichten voor op het literair platform Reuring in Alkmaar. Alja Spaan sprak daar met haar.
We spreken af dat we het over bepaalde dingen niet zullen hebben: ik ga niet vragen wat ze met het prijzengeld van de Turing gaat doen, ik ga niets zeggen over haar leeftijd of lieve uitstraling en al helemaal niet vragen waarover ze schrijft of voor wie (dat is wel de lulligste vraag die ze ooit gehoord heeft). Er blijft nog genoeg over.
Met haar voorkeur voor Allen Ginsberg (en dan eigenlijk alleen voor dat ene gedicht ‘Howl’ waarop een werk van haar was geïnspireerd, ‘Ik weet niet meer hoe’, (hardcoreindestiltecoupe.blogspot.nl) situeer ik haar bij vriendelijke hippie-ouders die haar cultuur en literatuur als rozijnen in de pap voerden. Ze lacht en schudt haar hoofd. ‘Het tegenovergestelde’, zegt ze. Haar talent en inspiratie, haar discipline en creativiteit komen helemaal uit haarzelf.
Van jongsaf aan wilde ze schrijver worden, niet omdat ze een bepaald romantisch beeld daarvan had, ze voelde meteen dat het hard werken was, maar het schrijven gaf haar zekerheid. Ze schiep haar eigen wereld en beleefde haar avonturen via haar bedachte vrienden, leeftijdgenoten die dingen deden die zij (nog) niet durfde. Maar ze heeft geen zin om nog over die oude schrijfsels te praten, het komt haar nu te dramatisch voor. Nu is zij zich pas bewust van het effect van haar woorden. Ze is een langzame schrijver en denkt lang na over de vorm waarin ze haar werk wil gieten.
Als ze klaar is met haar middelbare schoolopleiding, is ze nog te jong om aangenomen te worden op de ArtEz hogeschool voor de kunsten. Daarom doet ze nog even haar VWO. Op haar zeventiende wordt ze toegelaten tot de studierichting Creative Writing. Ze is erg tevreden over haar opleiding: de studie is breed en ze leert allerlei technieken om zowel toneelstukken als scenario’s als strips te schrijven. Maar ze kiest in het derde jaar vooral de poëzie. Volgend jaar zijn er nog een aantal projecten en gaat ze afstuderen met een bundel waarvan ze de titel al heeft en een scriptie die ze nog verzinnen moet. Ondertussen loopt ze stage bij een uitgeverij in non-fictie en leert ze meer over beeldvorming, presentatie, netwerken en het benaderen van bijvoorbeeld een uitgever. Niet dat het laatste nog nodig is, ze heeft van diverse uitgeverijen al een verzoek gekregen tot publicatie. Wat aan Else opvalt en wat haar siert, is haar nuchterheid en volwassen houding: ze is het helemaal eens met het beleid van haar opleiding: zolang ze studeert komt er geen debuut. ‘Ik heb bovendien nog niet genoeg’, zegt ze enigszins verontschuldigend. En ze kunnen wel wat toezeggen maar waar zijn bijvoorbeeld de vorige winnaars van de Turing gebleven, vragen we ons beiden af. Het is niet alleen schrijvend dat ze reflecteert, ze leert nog volop van haar klasgenoten en mentoren, de ruggensteun die ze daar krijgt, de opbouwende kritiek. Ze heeft wat moeite soms met de interpretatie van haar werk; sommigen voelen zich aangesproken door de inhoud, nemen alles te persoonlijk. De plaatselijke krant van haar geboortedorp heeft daarentegen haar beschrijving van ‘gekke dorpsfiguren’ gewoon geplaatst.
Ze wil graag iets zeggen dat voordien niet gezegd is, origineel zijn en daarnaast eerlijk. En hoewel ze uitermate ambitieus is, is ze niet bereid tot het doen van concessies.
‘Dat is misschien wel het moeilijkste’, verzucht ze later, ‘dat ik een soort van redacteur ben van mijn eigen werk, mezelf uit mijn ritme haal door het voortdurende schrappen, hardop lezen en herschrijven’. Toch merk ik aan haar dat jezelf blijven eigenlijk helemaal niet zo lastig is.
Het circuit waarin ze zich buiten school begeeft, is vooral het slamparcours. Ze vindt het leuk om mensen te leren kennen maar komt veelal steeds dezelfde tegen. Het optreden bij Reuring in de provinciestad Alkmaar, waar ze later heel zelfbewust op de planken staat, is van een totaal andere orde. Ook hier ‘stelt ze op laconieke toon iets groots aan de orde’ (zoals het jury rapport van de Turing zegt) maar listen en foefjes heeft ze niet meer nodig om het publiek te bereiken. De toehoorders gedragen zich als vrienden, willen haar op de schouders kloppen en eigenlijk mee uit eten nemen, maar Else is dan al verdwenen: terug in de trein met haar dikke, rode schrift waarin ze met grote gulzige letters al weer verder schrijft.