WREVEL
Duindagboekgedicht 8
Vanuit fragmenten Smartphone opnamen
Vanuit een aanvankelijk weinig dreigen, plengt plots de tartende
regen die alras het vergezicht vernevelt naar een triestige lente.
Daar waar de vogels leken begonnen moeten zij bijtijds een
onverkwikkelijker toevluchtsoord.
Dit onuitstaanbaar chagrijn dat bannelingen kweekt wil mijn
spoedende tred dirigeren. Het narrig duin geeft nog geen soelaas
waarop ik gaarne had gewacht. Moet ik mij dan zo waarachtig
vrienden wensen?
Het verdonkeremaant tegen elk beoogd begrip. Dat arriveren
geen daadwerkelijke bondgenoten biedt. Nat geworden, een
teleurstelling wijzer, schijnt het nimmer ooit een gastvrijer plek –
PWN duinen Egmond aan den Hoef, maandag 4 april 2016
OBSCUUR
Smartphone gedicht
Het glinsterend onkruid en de nacht. Niet de
gedachte aan dood, maar het verlangen? Het
zachte slapen van een dier dat ik niet ken?
De wakkerende wind bij vlagen de woede en
het onbewuste kind half omgewoeld in zijn
eerste onbepaalde dromen?
Niemand wil naar buiten vluchten, niemand
wenst zich vrijwillig de kilte en de regen, niemand
laat het aan de kat en de hond.
Dat de vogel wordt gegist tussen de krakende
kale takken, een vermoeden van angst en
gedwee. Van beven in stilte
Het is zwart en doet ons schuilen in onze jassen,
maar dat het wintert, dat het onherbergzaam uur,
alles ongenaakbaar wachtend, een mogelijke
desolate ruimte.
Egmond aan den Hoef, dinsdag 26 januari 2016
DRANG
met dank aan Herman de Coninck
Ik pluk de regels tussen de tegels en toverstrofen
uit het monochrome daglicht. Dat daar dan rijm
in zit hoeft niemand ooit te weten. Een kinderlijk
lekker puh. Een soort van diefje met verlos.
De winter lauwt zich in zijn eigen luwte. Alles
oogt kaalslag, maar met het oude gezicht van
deernis en vergeving. Een tijdelijke vriend
voor het leven. Kommer en kwel zonder
tegen te sputteren.
Hoe zou het zijn zeg je als ik voor altijd van je
zou blijven houden? Ik huiver bij die gedachte.
Ooit waren nachten Godsgruwelijk eenzaam,
maar hield ze bij wijze van spreken voor
onmogelijk aangenaam.
Zo moest eens poëzie. Dat je jezelf niets hoeft af te
vragen terwijl het je gebeurde. Dat het ordent en
vorm geeft aan onbezonnen daden die je later
voor eens en nooit meer. Dat ik je zou schrijven
waarom ook niet.
Omdat je er niet op beriep. Omdat
de liefde in het geniep. Omdat het
je omstulpte –
Egmond aan den Hoef, 30 december 2015
BIJ BENADERING
Voor Alja Spaan
Zij omschrijft mij met de
zorgvuldige woorden: dat zij
van mij zouden zijn.
Of ik eerstelingen plant
in mijn tuin van een mogelijk
nieuw herstel. Alsof ik het
nooit anders beoogde.
Een citaat dat, achteraf bepaald,
zijn eerste lente spelt om met
haar aanvankelijke onherbergzaamheid
intieme vrienden te willen worden.
Ik corrigeer mijzelf tot vanzelfsprekend
eigen, een speelkameraad van regen,
zon, onweer en wind.
Hoe kom je zo iemand tegen? In het
dagelijks proberen kent het nu
een voorzichtig prevelen dat
nauwelijks poëzie bestiert.
Wanneer je klaar bent met je vragen,
bied ik aandacht voor een
werkelijke stilte. Dat wie dicht
ook onverhoeds dood kan zijn.
Ik lees mij en overweeg een glimlach
om wie hier oprecht zijn natuur wordt
weergegeven.
Zoals het leeft in een feest der herkenning
weer terzijde kan geschoven voor een
volgend hoofdstuk.
De zintuigen op scherp, het moment
weer bezonnen op de vragen zoals die
zich zoal kunnen aandienen –
Alkmaar, terras Restaurant Bar Abby’s, vrijdag 8 april 2016