Losse haren op een trui
door Eric van Loo
Dit is hoe het ging heet de onlangs verschenen bundel van Froukje van der Ploeg. Als ervaren lezer ben je dan direct gewaarschuwd: dit is natuurlijk niet hoe het ging. Poëzie vertelt geen verhaaltjes. Of toch wel? Veel gedichten komen anekdotisch over, waarbij in een paar strofen niet alleen een gebeurtenis, maar ook een portret wordt geschetst. Bij de ‘Verantwoording’ achter in de bundel schrijft de auteur: ‘Met dank aan mijn familie en de families van anderen die zo genereus waren hun verhalen met mij te delen.’
Dit procedé van portretten in gedichten doet denken aan de bundel Celinspecties waarmee Ester Naomi Perquin in 2013 de VSB Poëzieprijs won. Perquin was hierin echter veel explicieter, door bij elk gedicht door middel van een initiaal naar een specifieke gedetineerde te verwijzen. Bij Van der Ploeg is minder duidelijk in hoeverre meerdere gedichten over eenzelfde persoon gaan, en wat de relatie van de auteur tot de beschreven gebeurtenis is. Laten we om te beginnen het titelgedicht eens nader bekijken.
DIT IS HOE HET GING
Ze zegt: er kwam iemand over de vloer
bij je moeder, in de tijd in Den Haag
dat je vader volop vreemdging, het was
een vrouw, iets fysieks, iets met liefde
De dochter zegt: zo veel weet ik niet
over mijn moeder, ik heb geleerd
haar dicht te houden. Ik kon de grootte
van haar verdriet niet zien.
Dingen waren zo, de uren verdwenen
in diners, feestjes, in niets aan de hand
De koelte had geen uitweg
Deuren sluiten riep de moeder, ze droeg
handschoenen tot ver in de lente.
Een korte dialoog, waarin een onbekende ‘ze’ iets aan een dochter vertelt over haar moeder. Hoewel, op het laatst lijkt sprake van een objectieve verteller, die ons vertelt wat de dochter zich misschien nog herinnert van vroeger. Want de dochter weet niet zo veel over die tijd, of bedoelt ze juist dat er zo veel is dat ze niet weet? Ze wil het ook niet weten, dat hoofdstuk hield ze gesloten. Het is de vraag of de dochter het nu wel wil weten. Zag ze niet dat haar moeder verdriet had, of kon ze het niet aanzien? Deze kleine dubbelzinnigheden tillen de anekdote naar poëzie, waarin misschien wel verteld wordt hoe het ging, maar de lezer ook de nodige interpretatieruimte krijgt geboden.
De eerste afdeling van de bundel heet ‘Dit is hoe het ging’, de tweede ‘Scènes’. Het is niet direct duidelijk waarin beide afdelingen van elkaar verschillen. Beide bevatten gedichten die bepaalde relaties of gebeurtenissen in een familie schetsen. Misschien staat de eerste afdeling dichter bij de schrijfster. Scènes zijn taferelen die je van een afstand ziet, terwijl je uit eigen ervaring weet hoe iets ging.
In de tweede afdeling treffen we het gedicht ‘Opslagruimte‘ aan, dat 22 mei jl. op de Costerlijst was te lezen. Het gedicht is geschreven in één lange zin met een minimum aan leestekens, waarin zich het verhaal van een dubbelleven ontvouwt. De titel verwijst naar de beperkte ruimte die we in ons hoofd hebben om alle geheimen en leugentjes uit elkaar te houden: ‘Je weet toch dat niemand zo’n hoeveelheid / geheimen aankan zonder dat er iets uit sijpelt / of een deel van je persoonlijkheid verandert’. Er zit maar één ding op, leven in het hier-en-nu, met de ‘polaroid’ (het verhaal speelt duidelijk in de vorige eeuw) die ‘op dat moment boven ligt’.
Bij de publicatie van het gedicht ‘Opslagruimte’ op de weblog Laurens Jz Coster stond als een van de links: ‘vertelt over haar werk’. Hier vinden we geen interview of essay, maar geheel naar de tijdgeest een korte videoboodschap, getiteld Grote verhalen zo klein mogelijk krijgen. Voor de camera gezeten vertelt zij: ´Thomas Verbogt, die mij nu begeleidt, zegt ook heel vaak van mijn gedichten: Er zit ook proza in.’ Blijkbaar tilt Van der Ploeg niet zo sterk aan het verschil tussen proza en poëzie. Even later klinkt het nog explicieter: ‘Veel poëzie op dit moment wordt toegankelijker en makkelijker. Mijn poëzie en ook andere kun je zien als een soort columns, als een soort korte verhaaltjes die je leuk voor het slapen gaan kunt lezen.’
Het titelgedicht uit de tweede afdeling, dat scènes uit een huwelijk lijkt te schetsen, plaatst de lezer voor de nodige raadsels. Zes korte, anekdotische strofen, elk aangeduid met een andere klinker. De opening is helder: ‘Het was de avond dat onze huid jong was en ons haar lang / het water klotste tegen de pier, IJmuiden, juni.’ Een intro als een popsong. De derde strofe (Y) oogt associatief: ‘We zijn vergeten uit elkaar te gaan, zoals koffers / die in de gang wachten op de zolder, de woensdagmiddag- / minnaar en de vrijdagavonddronkenschap.’ De klinkers die de strofen aanduiden zijn in willekeurige volgorde geplaatst: E-A-Y-O-I-U. Wie het weet mag het zeggen.
De derde afdeling uit de bundel heet ‘Laatste bed’, een titel die associaties met ziekte en sterven oproept. Het is niet één verhaal, zoals sommige auteurs tegenwoordig schrijven over de dood van een ouder of geliefde. We lezen, om in haar termen te blijven, korte verhaaltjes over het sterfbed van een tirannieke vader, van een theatrale moeder, over een zelfmoord en een gedicht over pijn met de omineuze titel ‘Goede raad (of Tramadol)’. Laten we even stilstaan bij het volgende gedicht:
ONTHECHTEN
Wij zitten dezelfde tijd uit, wachten tot
lichaamsdelen weer helen, weken
viltstifthartjes van onze armen, gooien
lijnen uit naar de wereld naast ons
Zoeken in kamers die we nog niet kennen
daglicht over losse haren op een trui
een verlopen melkpak in de koelkast
Het toegangskaartje van dat museum in
onze stad gekruld achter de verschoven bank.
De titel kan dubbelzinnig worden opgevat. Het verwijderen van hechtingen kan onderdeel uitmaken van een revalidatieproces (‘lichaamsdelen weer helen’) dat het onderwerp van het gedicht lijkt te zijn. Maar onthechten kan ook betekenen: leren om afstand te doen van een oude manier van leven, waarin gezondheid en museumbezoek vanzelfsprekend waren. Dit wordt in een paar korte observaties neergezet. In de tweede regel levert het afbreken na ‘weken’ een mooie spanning op, omdat dit de duur van het wachten lijkt aan te geven.
Froukje van der Ploeg debuteerde in 2006 met Kater, in 2013 verscheen Zover. Een aantal gedichten uit haar hier besproken derde bundel verscheen eerder in literaire tijdschriften als Het Liegend Konijn, Hollands Maandblad en De Gids. Dat schept verwachtingen. De dichter doet echter weinig om de lezer te behagen. De gebruikte beelden zijn vaak niet scherp of verrassend, maar komen eerder associatief en willekeurig over. Rijm is spaarzaam, de tekst loopt over van enjambementen, die slechts af en toe functioneel zijn. Deze enjambementen roepen bijna nooit meerduidigheid op, en lijken ook niet direct samen te hangen met ritme of assonantie. Veeleer houden ze de vaart in het verhaal, als een soort mini-cliffhangers. Gezien de toelichting uit de videoboodschap past dit bij makkelijk toegankelijke poëzie, in een tijdsgeest ‘waarin alles korter is’. Als poëzieliefhebber mis ik daarbij geregeld de verdichting en concentratie die teksten tot meer dan een verhaaltje maken.