LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

‘Het schrijven blijft mijn basis’

23 aug, 2016

Max Greyson (1988) is een dichter, prozaschrijver en spoken word performer uit Antwerpen.

Allereerst gefeliciteerd met je debuutbundel die in oktober bij de Arbeiderspers zal gaan verschijnen. Kun je iets meer zeggen over de titel ‘Waanzin went niet’?
Dank je. De titel is er gekomen nadat ik het gelijknamige gedicht schreef. Er zit heel wat tegenstrijdigheid in de bundel, en dat vond ik het best verwoord in deze titel.

Hoe kwam het contact met de uitgever tot stand?
Na mijn tweede plaats op het NK Poetry Slam in 2015 was jurylid Ilja Leonard Pfeijffer enthousiast over mijn gedichten. Hij zei enkele heel mooie dingen en daarna heeft hij me bij Peter Nijssen van de Arbeiderspers geïntroduceerd.

Je bent een gedreven dichter die – hoe jong dan ook – een duidelijk plaats inneemt. Je slaat ons om de oren met je gedichten. Wil je bovenal confronteren?
Confrontatie is niet mijn grootste drijfveer, maar het is wel een goede voedingsbodem om iets op gang te brengen. Een gedicht moet op de een of andere manier kritisch zijn en een perspectief bieden. Natuurlijk hoeft niet alles een recensie van de maatschappij te zijn, het kan ook in de vorm van zelfkritiek of een observatie die door de dichtvorm vanzelf een kritische gedachte in gang zet. Daar houd ik van.

Waar komt het cynisme vandaan? Is er nog hoop voor de mensheid?
Laat ons deze kwestie bij koffie of bier bespreken.

Is de wereld maakbaar?
Alles is maakbaar, denk ik. Maar het toeval wil dan weer dat niets in onze eigen handen ligt.

Je begon als tiener met de teksten van Jacques Brel – een en al passie. Wat trok je in hem zo aan?
Ja, Brel, schitterend. Hij had de gave om uiterst precies mensen in hun naakte zelf te zetten. Hij gebruikte nooit een woord te veel en verhief het alledaagse tot iets magisch. Dat bewonder ik nog steeds, want ik betrap mezelf erop dat ik vaak de tegenovergestelde beweging maak in mijn gedichten. En daarnaast natuurlijk zijn stem en zijn overgave. Weinigen slagen erin zich zo bloot te geven als Brel.

Je deed min of meer per ongeluk mee aan het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam (2015) en liet in de finale slechts één dichter voorgaan (Daan Zeijen won terwijl het publiek jou verkoos). De eindstrijd was een combinatie van ‘homo-erotiek en verbale agressie’ stond er in het Poëzie Slam Blog. Heeft dat nog iets te maken met Brel?
Neen, het heeft niets met Brel te maken. Het was een ingeving van het moment. In de finale is er een battle van dichter tegen dichter, en ik zie vaak dat de poëzie dan op het achterplan raakt en dat de scherpe en gevatte regels het halen van de beelden. Ik wilde mijn eigenheid bewaren en heb toen voor iets minder confronterende gedichten gekozen, hoewel het uiteraard even goed publieksmennerij was, het blijft een spektakel en dat moet je eer aandoen.

Is de vorm belangrijk? De klank of het ritme van je werk? Is al je werk geschikt om te slammen? Had je niet liever willen zingen?
De vorm is alles, denk ik. Zo schrijf ik althans, vanuit de taal, de klank, het ritme ontstaat er inhoud. Sommige gedichten uit de bundel zijn zeker geschikt voor het podium, maar dan wel op een andere manier dan teksten die ik specifiek schrijf om op te voeren. Het verschil zit hem misschien in de complexiteit van de beelden, en bepaalde regels die op het podium een lach of ontroering kunnen teweegbrengen, doen dat vaak op papier niet. In het geval van de bundel, zijn die regels gesneuveld. En ja, het liefst had ik gezongen.

In Tzum werd gesproken over je humor en perfectie van je performance. Hoe heb je geleerd zo makkelijk op te treden?
Ik ben niet meteen een geboren podiumbeest. Het heeft tot mijn twintigste geduurd voor ik een eerste keer met eigen teksten voor een publiek stond. Maar sindsdien kan ik er niet meer mee ophouden, en na zeven jaar zal die ervaring me wel beter hebben gemaakt, vermoed ik. Het gaat ook om plezier hebben in wat je doet, zo verras je jezelf.

Je trok rond als ‘spoken word performer’ op diverse podia, ook in het buitenland. Doe je dit nog steeds? Word je uitgenodigd voor festivals? Of richt je je nu vooral op het schrijven?
Ik ben nog steeds lid van een internationaal ensemble dat muziektheatervoorstellingen maakt en ze opvoert in het buitenland, en dat is telkens weer een prachtige ervaring. Ik zou er niet mee kunnen stoppen omdat het erg dicht bij mijn hart ligt.
Het gebeurt wel dat een festival me vraagt om op te treden, maar dat is vaak in een bepaalde context, zoals in de literatuurtent op Lowlands, jammer genoeg vragen ze me niet voor een main stage, dat blijft de ultieme droom als het om performen gaat. Slammen doe ik minder, omdat ik na enkele jaren de meeste podia ken en ook de wedstrijdvorm me iets minder aanspreekt dan vroeger.
Het schrijven blijft mijn basis. Het is de reden dat ik op een podium sta. Niettemin is de afwisseling van schrijven en performen een ideale manier om creatieve uitdagingen te vinden.

Zijn er voorwaarden waarbinnen je schrijft of is het elke keer de emotie die je aanstuurt?
Het is zelden de emotie. Doorgaans is het de taal die me aanstuurt. Een beeld, een groep woorden die een bepaald ritme heeft, soms is een spreekwoord al genoeg om een gedicht in gang te zetten.

Je schrijft ook proza. Veel ‘nieuwe’ gedichten/dichters zijn prozaïsch. Wat is voor jou het verschil tussen beide vormen? Hoe bereik je daarin je publiek?
Er is een groot verschil, al is moeilijk te zeggen wat dat precies is. Ik zie mezelf niet als een prozaïsch dichter. Wanneer ik proza schrijf is het verhaal en de spanning erg belangrijk, je moet een boeiende narratief ontwikkelen. Wanneer ik gedichten schrijf zijn het klank, ritme en beeld die het overwicht hebben. Ik vind beide vormen moeilijk te combineren, ook voor mezelf. Op dagen dat ik proza schrijf, zal ik zelden de goede toon te pakken krijgen voor een gedicht.

Het ‘kom hier zodat ik je kus’ waarmee je het gedicht Uitgelekt eindigt, heeft Griet Op De Beeck van je ‘gestolen’? (Kom hier dat ik u kus) Of was het andersom. Heb je – naast Brel – andere duidelijke invloeden?
Het is een courant gebruikte uitdrukking in Antwerpen. Ik denk niet dat we elkaar op dat vlak van diefstal kunnen beschuldigen. Invloeden komen daarentegen van overal. Misschien nog het meest uit de muziek. Het is een lange lijst, en elke dag zou ik andere schrijvers, muzikanten en filmmakers noemen die me die dag hebben geïnspireerd.

 

Interview Alja Spaan

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...