LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Mischa Andriessen – Dwalmgasten

19 sep, 2016

Een richting, geen route

door Hans Puper

Dwalmgasten heet de derde bundel van Mischa Andriessen. ‘Dwaalgasten’. Het motto van de eerste van de vier afdelingen komt uit de Metamorphosen van Ovidius: ‘Heet het dwaling als een man verdwaalt?’ Andriessen zet hiermee direct de toon. Je kunt op deze vraag ‘ja’ antwoorden, maar ‘nee’ is waarschijnlijker: is het niet ons aller lot dwalmgasten te zijn? Ondubbelzinnige antwoorden krijg je van Andriessen niet en mede daardoor blijft de bundel je bezighouden.

Het eerste gedicht heet ‘Net’. Het gaat over een vader en zoon die een spel met elkaar spelen. De zoon is op een kast geklommen en vader nodigt hem uit te springen. Hij zal hem vangen: ‘Vertrouw me maar.’ Het gaat goed en de zoon klimt opnieuw op de kast. Dit keer vangt vader hem niet en de jongen valt hard op de grond.
Dit gedicht herinnerde me direct aan een interview met Klaas Bruinsma, de begin jaren negentig geliquideerde drugsbaron die criminelen als Holleeder in wreedheid overtrof. Zijn vader was directeur/eigenaar van de grote, inmiddels niet meer bestaande limonadefabriek ‘Raak’. Vader hield er opmerkelijke pedagogische methoden op na en het spel met die kast was daar een van. De les die zijn zoon moest leren: vertrouw niemand, nooit, ook geen directe familie. Bij Andriessens gedicht kom je de les niet te weten. De laatste twee regels luiden: ‘Je ving me niet, schreeuwt de zoon. / Waarom? Ja, zegt de vader: Waarom?’ De lezer mag zelf een antwoord formuleren en dat kan van persoon tot persoon verschillen.
Toen ik de bundel in zijn geheel had gelezen en opnieuw begon, associeerde ik de vader met de dichter en de zoon met de lezer. Net als in zijn vorige bundels, schrijft Andriessen opmerkelijk helder en zijn gedichten zijn ook dit keer anekdotisch of verhalend. Dat lijkt houvast te geven: je denkt als lezer veilig te kunnen springen. Maar in tweede instantie krijg je geen vat op de gedichten, sluitende interpretaties zijn niet mogelijk, daar zorgt Andriessen wel voor. Op een ‘Waarom?’ krijg je geen antwoord. In die zin kun je ‘Net’ als programmatisch opvatten. ‘Net’ is ironisch, aan vangnetten doet Andriessen niet.

Familie speelt een belangrijke rol in de bundel. Liefdevol zijn de eerste vijf regels van ‘De zoon 2’: ‘Hij viel ons toe, vaak / stonden we bij zijn bed, dronken / het wonder in, thuis / zou het nooit meer leeg zijn / zelfs als er niemand was.’ Maar vaker is er sprake van dreiging. Tegen de buitenwereld – uitgebeeld door gasten van verschillende pluimage – is niemand bestand en een veilige thuishaven is er, in de lijn van Uitzien met D en Huisverraad, nauwelijks meer: in verschillende gedichten is er sprake van een gewelddadige inval of inbraak. Zelfs de gast in jezelf kan je opbreken en in ‘Ganymedes’ illustreert Andriessen dat op amusante wijze. In de mythe wordt Jupiter verliefd op de Trojaanse prins Ganymedes. Hij wil hem daarom als nectarschenker in de hemel, verandert zich in een adelaar en ontvoert de mooie Trojaan ‘die nu nog steeds de beker vult / en ondanks Juno’s afgunst de nectar aanreikt.’ (Metamorphosen, X, 155-161, vertaling M. d’Hane – Scheltema). In het gedicht voegt Andriessen iets toe: Jupiter doet de schoonheid van de jongen teniet om kapers op de kust voor te zijn, hij wil hem geheel voor zichzelf houden: ‘Het idee dat jij ons allen van wijn zou voorzien / ongeacht wie, minzaam het glas bijschonk. / Dat idee werd mij ondragelijk, nu hang je / in mijn klauwen, spartelt, huilt, zeikt / een eind van je af, ik heb je / onherkenbaar gemaakt, niemand / die je niet eerder zag, zou beamen / dat je de mooiste bent op aarde ( … )’. Tragisch: Jupiter moet het voortaan alleen nog doen met de herinnering aan Ganymedes’ schoonheid en ook over diens lot laten de geciteerde regels niets aan duidelijkheid te wensen over. (Let ook op die mooie, betekenis toevoegende enjambementen ‘nu hang je’, ‘zeikt’ en ‘ik heb je’).

Indrukwekkend zijn de vader-zoon-gedichten die verspreid staan over de bundel. Banden zijn niet los te maken, ook al zou een van hen dat willen. Vader en zoon zitten aan elkaar vast, in het gedicht ‘Kade (Donau)’ zelfs letterlijk. Ze zijn (mogelijk bij de Hongaarse opstand in 1956) aangehouden en ruggelings vastgebonden: ‘Aan de oever van de Donau kijken ze nu / van elkaar weg’. Je kunt dit ook metaforisch lezen.
Ook de dood snijdt de banden niet door. (Zo zou je het volgende gedicht althans kunnen lezen – de titel bracht bij daarop). Vader blijft aanwezig, hoezeer je ook probeert hem terug te brengen tot een niet meer dan ongevaarlijke herinnering.

PORTAAL

Vader stond buiten voor de deur.
De zoon stuurde hem weg, wachtte
lange dagen tot hij terugkwam
verjaagde hem telkens opnieuw
maar keek bij elke terugkeer langer
prentte zijn trekken in als zocht hij
ten slotte iets om zich te kunnen herinneren.
Toen vader toch weer op het tuinpad stond
schoot hij onmiddellijk zijn jas aan, ging
naar buiten, trok de deur achter zich dicht.
Ze liepen samen op, kenden de richting.

Extra schrijnend wordt het als je in de verantwoording leest dat Andriessen dit gedicht ter nagedachtenis van Wim Brands heeft geschreven. Hij had een moeizame relatie met zijn vader, wat een grote impact had op zijn leven. Loopt hij in de laatste regel met zijn vader mee naar het portaal van de dood?

Dwalmgasten is een bundel die je niet uithebt als je hem hebt gelezen. Dat komt door de vragen die Andriessen stelt, de onderlinge verbanden, intertekstualiteit en door de fascinerende raadselachtigheid van gedichten als ‘De vogelkoning’, waarvan ik desondanks weet dat het klopt wat er staat:

Het zijn normaal jonge jongens.
In de lente verlaten ze hun huizen
halsoverkop, alsof iemand hen riep.
Wie overleeft, herinnert zich niet
wat het was – het zachte wieken
van wijd uitgestrekte vleugels
een stille roep, zoals stenen zingen
in de hoofden van krankzinnigen.
Van sommigen zijn de vaders
eerder gegaan, er is geen kaart
een richting, geen route; soms
komt er een aan, keert terug
naar waar hij eens vertrok
vertelt het na, vervormd, gehavend
kleren tot op de draad kapot
de blik spreekt louter waanzin:
Een arendsnest op de rotsen
weggedraaide ogen, paarse lippen
heel het gastpad afgedwaald
om weer hier te zijn.
De mare wil dat ze luisteren.

***

Mischa Andriessen (1970) debuteerde in 2008 met Uitzien met D, waarvoor hij de C. Buddingh’-prijs ontving. In 2012 volgde de bundel Huisverraad, die werd bekroond met de J.C. Bloem-poëzieprijs. In 2014 werd hem het Charlotte Köhler Stipendium toegekend.

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...