Het mist
I
Ze kreeg een bouwdoos, zette vier palen
in een gatenplaat, schoof langs de gleuven
voor- en achtergevels op hun plaats
schuren geurden naar ingedikte tractorolie
oogstverhalen, schoffels hingen schuin
tegen de zomerwind, deurklinken gingen in verzet
planken opgebroken, opengezette hokken, ze wiste
de witte plekken op behang, zwakte het gissen af
naar een waarom en hoe.
II
Iemand, zij, is uit een trein gestapt, waadt
door een weiland zonder voeten, zoals een koe
door morgennevels gaat, ze trekt een lijn
van links, van rechts, omhoog de hemel in
twee haakse lijnen raken daar elkaar, de eenvoud
van een nok
een accordeonist gaat spelen, veen blues scheurt
mist aan flarden, het vee dromt samen, uit louter
lijnen rijst ze op, de boerderij.
Lichtval
Mussen tsjilpen in de dakgoot van de morgen
de ingekorte slotnoot van een duif blijft hangen
in dezelfde groef
wat denken bij het douchen, kleren kiezen, houvast
van ochtendthee, hooi in een ruif, in paardenogen
zie ik de chaos in mijn blik herhaald
korenhalmen staan in gelid, oogstmachines staken
wij plukken in het wilde weg door hem verboden
akkerbloemen
de volgauto geeft uitzicht op het wiegen van boeketten
het kleurenspel op nerven hout, bij iedere betonnaad
schudt zijn kist; als de achterklep open vliegt, zal hij
in tegenlicht verschijnen, over Gods wegen klagen
zijn evergreen kraakt uit een bandje in den hoge
laat er niets los gaan trillen, zon valt op aulamuren
licht trekt als een passacaglia langs de rijen, danst op de kist
er schokken deurtjes open
men kan geen bloemen leggen op een lichtstraal
laat staan een klaproos op een vlam.
Klein Onrust*
Verblindend schermt het fluitenkruid
achter het raam met liefde
er is iets stuk gevallen
in de weide staat de haas op achterpoten
ver te reiken, draait de lepels mee, vergeefs
hels is het wit van achterblijven, de avond
wakkert kou aan, afgeplatte oren, hang
het dwangmatig mompelen van zinnen
kom, zeer geachte langpoothaas, zet je ogen op
wij zien elkaar bij vlagen zitten, neem een aanloop
spring hoog mijn armen in, ik voel je hazenhartje
heftig kloppen, vol nog van razernij en neergang
groot onrust sluiten we buiten, krabbelen averechts
een uit de bocht gevlogen woord, een haperend hobo
ik geef je veldlathyrus, schenk wijn
streel langdurig je vacht weer tot bedaren.
* een arbeidershuisje bij boerderij Onrust, Hornhuizen