door Eric van Loo, Hans Puper en Lennert Ras
Maarten Embrechts, Vel
Door Lennert Ras
Maarten Embrechts (1946) debuteerde in 2014 met Dagen van koffie en van brood. Hij publiceerde vanaf 2008 gedichten. Eerst in Meander, maar ook in De Brakke hond, Het liegend Konijn, Dighter en de Contrabas. Vel is een bescheiden bundel met niet te veel tekst en leest als een trein. Er wordt vaak over goede gedichten gezegd, dat er sprake moet zijn van een geheim. En Maarten Embrechts heeft zeker geheimen. Er schemert pijn door de bundel vanwege een problematische vaderverhouding.
Een vader met wie toch ook verbondenheid is. Misschien een incestverleden. De eerste afdeling van de bundel, waarin de vader een rol speelt, heet niet voor niets ‘Oorlog’. Alles speelt zich achter gesloten gordijnen af. Voor de buitenwereld zijn we netjes. ‘Hier vloekt / men niet ‘t Is in ‘t geniep dat ze hun darmen / luchten en dan nog even pulken aan hun mik.’ (p.9). De stank van achterkamertjes .. . Toch moest ik om deze regels wel even grinniken. Het is niet alleen maar zwaarte in deze bundel.
Na ‘Oorlog’ volgt de afdeling ‘Aaien’ , maar je vraagt je af of het wel bij aaien blijft. Dan volgt namelijk de afdeling ‘Schietgeweren’. Het inleidende gedicht hierbij van Jos Daelman, uit A Poets Grave (een titel die naadloos aansluit bij de bundel van Embrechts) revereert aan de speer van Achilles, die meisje was tussen de meisjes. Het personage in de bundel heeft het er ook over dat hij soms man, soms vrouw speelt (p.25) met alweer die seksuele connotatie. Zowel de speer als de schietgeweren doen hieraan denken. ‘De mensen houden niet van ons.’ (p.25). De regel staat opzettelijk apart.
Na de schietgeweren, ‘Pissen tegen weer en wind’. Het lijkt grappig bedoeld, licht, maar is dat wel zo? ‘Schrijven gaat over lijken’ (p. 33). Vel eindigt met het ‘Tekort van de letter’. ‘We mogen niet meer krassen in ons eigen vel’ (p.45). Vel is slechts het vel. Woorden schieten te kort om de ervaring te openbaren. Embrechts beklemt, zet aan het denken en laat ons achter met een gevoel dat we te kort schieten. Een zeer consistente bundel.
***
Maarten Embrechts (2016). Vel. Uitgeverij C. de Vries – Brouwers, 48 blz. € 14,90
Jos Versteegen, Woon ik hier
Door Eric van Loo
In Woon ik hier portretteert Jos Versteegen een aantal bewoners van het tegenover hem gelegen verzorgingshuis. Als dichter van dienst voor het project Eenzame Uitvaart betrad hij het verzorgingshuis om een gedicht voor de overleden mevrouw De W. te schrijven, een bewoonster zonder naaste familie:
EEN ZWIJGEN
Er waren anderen, veel anderen, mevrouw,
die net als u op laatste kamers woonden.
Een gang vol woorden, en ze gingen in en uit.
Dit was uw kamer. Zicht op het park.
In plastic tassen bewaarde u muziek,
daar was een groot, welluidend zwijgen
over de liefde en het leven.
U koesterde, mevrouw, u die geen moeder was,
foto’s van kinderen, twee kinderen, spoorloos,
die uit een krant of tijdschrift tot u zwegen.
En in uw stoel, mevrouw, daar zaten beertjes,
en u zei welterusten, ‘s avonds laat,
in uw kamer aan het stille park,
in uw groot, welluidend zwijgen.
Hierna kreeg Versteegen het idee om met meer bewoners te gaan praten, om hun levensverhalen aan te horen nu ze deze nog konden delen, om deze misschien als inspiratie voor gedichten te gebruiken. Twee jaar en vele ontroerende gesprekken later resulteerde dat in Woon ik hier.
Evenals in het hier weergegeven gedicht spreekt de dichter de ouderen meestal met ‘u’ aan. Hoewel dat in de omgang een logische keuze is, schept het in de gedichten ook afstand. Ik voel me als lezer buitengesloten, buiten het gesprek dat de dichter met de ouderen heeft. Meer nog dan wanneer de derde persoon enkelvoud gebruikt zou zijn: ‘Zij die geen moeder was koesterde / foto’s van kinderen (…)’. Met deze formulering heb ik meer het gevoel samen met de dichter door het raam te kijken.
Van de vorm moet deze poëzie het niet hebben. De meeste gedichten lezen als versjes, vaak met een dreinerige viervoetige jambe. ‘Nu zit u met die voet, gebroken, / u moet straks naar het ziekenhuis, / vanavond gaat u verder in / uw leesboek, Hoeve in de storm.’ De keuze van het woord ‘leesboek’ verraadt dat de dichter het ritme bewust na heeft gestreefd. Des te merkwaardiger is de opening van dit gedicht: ‘Uw beertjes kijken, dag en nacht, / uw bambihertjes ook, glanzend / op uw buffet, met grote ogen, / en uw zigeunerjongen huilt.’ Regel twee valt volledig uit het metrum, zonder dat dit als antiritmie functioneel is.
Het gedicht ‘Tobelo’ heeft geen last van deze vormdwang. Het is een aardig verhaaltje, daar niet van. Maar het zou beter geweest zijn om het als prozagedicht af te drukken, een vorm die sinds een jaar of tien in zwang is. Niet te veel pretenties, gewoon pas een nieuwe regel beginnen als de oude vol is.
Het hierboven aangehaalde gedicht ‘Uw zigeunerjongen huilt’ legt ook wat de inhoud betreft een vinger op de zere plaats. De gedichten lijken soms zelf een ‘Zigeunerjongen met traan’. Respectvol opgeschreven, maar vaak ook sentimentele anekdotes. Indringende verhalen, dat zeker. Over hoe de oorlog voor veel van de bewoners nog springlevend is. Over hun jeugdherinneringen, die juist nu ze oud zijn boven komen drijven. En over de eenzaamheid. Het is goed, dat de dichter bij zijn overburen op bezoek is geweest. Of dit ook goede poëzie heeft opgeleverd is de vraag.
***
Jos Versteegen (2016). Woon ik hier. Nieuw Amsterdam, 64 blz. € 19,99
Geert Buelens (red.), Plots hel het werd. Jacobus van Looy en de Battle of the Somme
Door Hans Puper
Plots hel het werd is een boek over de receptie en invloed van de Engelse propagandafilm The battle of the Somme uit 1916, die internationaal een schokgolf veroorzaakte: het aantal slachtoffers kwam aan het eind van de slag boven het miljoen. Het medium stond nog in de kinderschoenen; films als deze waren volstrekt nieuw. De bezoekers kregen de oorlog te zien zoals hij echt was en daarin bleef weinig heel van de mythe van koene, vaderlandslievende strijders die onvervaard optrokken tegen de vijand. Ze zagen beelden van het leven in modderige loopgraven, kraters vol water, gewonden, doden, onafzienbare rijen soldaten op weg naar het front, die soms vrolijk naar de camera zwaaiden en in wie
Engelse bioscoopbezoekers soms een gesneuvelde zoon, echtgenoot of vader herkenden.
Een van die bezoekers was Jac. van Looy, voormalig Tachtiger en schilder. Dat is bijzonder, want een voornaam man als hij trof je in bioscopen weinig aan: film werd door cultuurdragers – met uitzondering van een enkeling als Van Ostaijen – nog beschouwd als een ordinair medium. Van Looy doet verslag in zijn lange gedicht ‘Het verhaal van den provinciaal’, waarin hij over zijn ontzetting geen twijfel laat bestaan. In een kort radio-interview van Frits Spits met Geert Buelens, de redacteur en inleider van dit boek, zijn fragmenten van ‘Het verhaal’ te beluisteren.
Het boek bestaat naast Buelens’ inleiding uit vier artikelen en een DVD met interviews, fragmenten uit de film en een voorlezing van Van Looys gedicht. Interessant is het artikel ‘Ik kan niet alles ordelijk vertellen’ van Fabian Stolk, waarin hij onder andere ingaat op de negentiende-eeuwse literaire conventie van de manuscriptfictie, die Van Looy lijkt te ironiseren. De manuscriptfictie, in mijn woorden weergegeven: de schrijver of dichter doet het voorkomen of zijn werk een bewerking is van een (bijvoorbeeld) nog onbekend, vaak middeleeuws manuscript dat hij in handen heeft gekregen. Aanvankelijk werd dat geloofd, maar naarmate zo’n waarheidssuggestie vaker voorkwam, werd die terecht opgevat als fictie. Multatuli ironiseerde dat procédé: hij claimt dat het manuscript in de Max Havelaar, het ‘pak van Sjaalman’, wel degelijk waarheid bevat. De lezer moest aan het slot met een schok tot de ontdekking komen dat het boek geen exotische roman is, maar een aanklacht tegen de uitbuiting van Javanen. Stolk laat zien dat Van Looy vele jaren later iets dergelijks lijkt te doen: het gedicht zou een onderdeel van een nalatenschap zijn. Het besef van de lezer dat het hier niet om fictie, maar om de keiharde werkelijkheid gaat, geeft het gedicht een extra lading.
In het artikel ‘Het hoe en het wat. Jac. van Looy en andere Tachtigers in de Groote Oorlog’ onderzoeken Tessa Lobbes en Laurens Ham het engagement van Tachtigers ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Het is natuurlijk niet vreemd dat de opvattingen van de in hun begintijd onmaatschappelijke estheten dertig jaar nadien niet meer hetzelfde waren – rond 1890 stelden Gorter en Van Eeden hun kunst al in dienst van respectievelijk het socialisme en spiritueel ingegeven maatschappijhervormingen – maar desalniettemin is het boeiend te lezen over hun publieke optreden en publicaties (of de afwezigheid daarvan) in de Eerste Wereldoorlog.
De titels van de andere twee artikelen spreken voor zich: ‘De dood op het doek. The battle of the Somme als mediagebeurtenis in Nederland’ en “Want de Oosterling is voor niets zoo toegankelijk als voor het levende beeld op het projectie-doek’. The battle of the Somme in Nederlands-Indië.’ Ze zijn van respectievelijk Klaas de Zwaan en Natalia Stachura.
***
Geert Buelens (red.) (2016). Plots hel het werd. Jacobus van Looy en de Battle of de Somme. Huis Clos, 112 blz. € 27,50
Amarantha Groen, De geschiedenis van zand
Door Hans Puper
De geschiedenis van zand is de debuutbundel van Amarantha Groen. Het is ‘een zintuiglijke reis door haar gedachtewereld’, lezen we op het achterplat. Dat is de zien: de gedichten zijn beeldend en associatief en daardoor niet altijd begrijpelijk. Dat hoeft ook niet, als ze maar werken. Dat doen ze ongetwijfeld op het podium, maar op papier is een aantal gedichten niet tegen herlezing bestand. In ‘Romance’ schrijft ze bijvoorbeeld: ‘Op een half beschaduwd plein / wachtte je op mij, de dwaling // droop als kaarsvet uit de lucht / het brandde kort / op onze huid en bleef / aan onze vingers kleven ( … )’. Een als kaarsvet druipende dwaling in combinatie met ‘uit de lucht’ vind ik ongelukkig. Geen kaarsvet zonder een vlammetje; ik moest denken aan een sadistisch opperwezen dat een kaars scheef houdt en dat lijkt me niet de bedoeling. Als de dichter ‘uit de lucht’ had weggelaten, had ik het beter gevonden.
‘Object’ is een gedicht dat ik goed vind. Ik citeer het in zijn geheel.
De figuur tegenover mij kijkt niet
naar mij, maar naar een coördinaat
in lucht. Een lijn
tussen ons breekt. Beduusd
dwaal ik de ogen af.
Mijn blik leunt tergend op zijn lichaam,
tast de structuur af van zijn hemd –
touwachtig, grof, als een rieten mat.
Dan laat de man zijn punt varen en
merkt me op. De lijn tussen ons
zet zich schrap.
Ik lees dit gedicht als volgt.
De ik-figuur is een punt, een ‘coördinaat / in lucht’ en wordt niet gezien als de persoon die zij is. Hij ook niet trouwens, anders spreek je niet van een ‘figuur’. Een coördinaat wordt bepaald door twee lijnen en die moeten in dit geval van de figuur uitgaan: vanuit zijn ogen en vanuit zijn geslacht? Ziet hij haar alleen als seksobject? In ieder geval breekt er een van de lijnen. Mooi is het zinnetje: ‘Beduusd / dwaal ik de ogen af’. Voor ‘de ogen’ kun je lezen ‘zijn ogen’ en dan probeert de ‘ik’ de man tegenover haar te peilen. Je kunt ook ‘mijn ogen’ lezen en dan wendt de ik haar ogen af, besluiteloos, zonder doel. Het woord ‘dwaal’ is in beide gevallen mooi gekozen.
De tweede strofe onderstreept de afstand die zij ondervindt: de man beschrijft zij als een object tot het moment dat hij haar ziet als persoon: de overgebleven lijn ‘zet zich schrap’. Dat kan twee dingen betekenen: de lijn trekt strak en dat betekent toenadering of de lijn maakt zich klaar voor verzet.
Ook het beeld van de lijnen is niet helemaal waterdicht, maar het is een kniesoor die daarop let: Amarantha Groen kan zich ontwikkelen tot een goed dichter.
Amarantha Groen (2016). De geschiedenis van zand. Uitgeverij Liverse, 44 blz. € 15,95