LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 211: Willem Hussem – waarom die haast

11 mrt, 2017
door Dick van Hoeve

Meander Klassieker 211

Afgelopen week was Willem Hussem heel even in het nieuws. Tijdens de sloop van het voormalige postkantoor in Raalte werd een tien meter hoge aluminium sculptuur van de kunstenaar door de slopers voor oud ijzer aangezien en vernietigd. ‘Alles van waarde is weerloos’, om met de woorden van Lucebert te spreken. De woorden van Hussem zijn minder makkelijk klein te krijgen. Dick van Hoeve buigt zich over een zeer kort gedicht dat na vijftig jaar nog steeds -of misschien wel opnieuw- school maakt.



waarom die haast
weet jij wanneer je werk af is



Willem Hussem (1900-1974)

Uit: Schaduw van de hand (1965)
Uitgever: De Bezige Bij

We gaan het in deze bespreking hebben over een gedicht van Willem Hussem, gepubliceerd als afsluiting van één van zijn latere bundels, Schaduw van de hand.
Hussem werd in de jaren vijftig al in kleine kring bekend met zijn werk als een voorbeeld van een dubbeltalent: zowel beeldend kunstenaar als dichter. Op zich kwam dat dichten pas later naar buiten. Zijn abstracte werken waren letterlijk eerder, al in de jaren dertig, in beeld. Letterlijk, omdat het een kalligrafisch karakter had. Het meest typerende van zijn, op zich nog steeds niet algemeen bekende werk, is dat het zich ontwikkelde naar een bijna minimalistische karakter onder invloed van oosterse denkwijzen. Veel klassieke gedichten uit China en Japan zijn, waarschijnlijk door meditatie geïnspireerde, waarnemingen van de omgeving of een weergave van een ervaring. In ons land is de haiku het meest bekend geworden. Maar daar bestaan ook varianten van als de tanka: een haiku afgesloten met twee regels van zeven lettergrepen.

Een eerste vraag, die opkomt bij het lezen van bovenstaande regels, is of je het wel een gedicht mag noemen. Het zijn twee regels, die zelfs niet helemaal voldoen aan de regels van een distichon. Oorspronkelijk is het distichon een Griekse vorm met hexameter (even metrum) of pentameter (oneven) en rijm, die vooral in en zelfs in de koren van sommige tragedies werd gebruikt. Hier wordt de vaste vorm, ook als kenmerk van de tijd waarin Hussem werkte, losgelaten. Hij is één van de exponenten van de experimentele tijd in de jaren vijftig, waarin de vrije versvorm werd omarmd om te breken met de tradities. Veel van zijn gedichten zijn kort en doen zich voor als bijna terloopse notities, terwijl er juist sprake is van zeer zorgvuldige formuleringen, waarin verschillende lagen zijn te ontdekken. Denk aan de titelregel van de compilatie van zijn werk: Warmte vergt jaren groei. Zo ook in het gedichtje dat we hier bespreken. Het lijkt, door het ontbreken van hoofdletters en interpunctie, uit twee vragen te bestaan, achter elkaar gesteld en gericht aan een (denkbeeldige) ander. Het oogt bijna of het een fragment is uit een gesprek. Toch is het een prachtig voorbeeld van een kort gedicht in een vrije vorm, die aansluit bij de opvatting van Hussem waarin, zowel in de poëzie als het beeldend werk, getracht wordt om tot een zo groot mogelijk eenvoud te komen. Het resultaat moest iets losmaken bij de ontvanger (de kijker en/of lezer).

Het betreffende gedicht is ruim een decennium terug door de stichting Plint gecombineerd met een beeldend werk van Hussem: een (net) niet gesloten cirkel. Het lijkt, om een germanisme te gebruiken, of er sprake is van een ‘gesamtkunstwerk’. Oorspronkelijk hoorden ze echter niet bij elkaar. Beide kunstwerken zijn los van elkaar ontstaan. Wel wordt het principe dat alles met elkaar verweven is, zoals Hussem dat noemde, hiermee goed geïllustreerd.

We gaan ons richten op de inhoud van het gedicht. Juist omdat het zeer kort is zie ik het als een voorbeeld van effectieve poëzie. Meer dan bijv. alleen een visueel effect of gedachtespel, zoals ik die op tentoonstellingen voor ‘concrete’ poëzie zag. Bijvoorbeeld het woord poetrymet daaronder een hoofdletter I of het gedichtje dat slechts bestaat uit de in een smalle font weergegeven titel ‘kort’ met daaronder ‘ik ben’. Het gedicht van Hussem gaat veel verder en stelt naar mijn mening ‘levensvragen’ aan de orde. Wie ben ik? En waartoe ‘zijn’ we?

Wat het gedicht bijzonder maakt is dat het aansluit bij de tijdsgeest van het onthaasten en de invloed van newage-achtige denkwijzen, die aan het einde van de vorige eeuw opkwamen. Decennia nadat hij dit gedicht schreef. Er ontstond begin deze eeuw dan ook weer wat belangstelling voor zijn werk. Er zijn verbindingen te maken met een ander Haagse dichter/kunstenaar, J.C. van Schagen. Beiden waren al voor de Tweede Wereldoorlog in vergelijkbare thema’s geïnteresseerd. Of zij elkaar gekend hebben heb ik niet zo snel kunnen vinden. Wel overeenkomsten, zoals de titel van Van Schagens gedachtegoed Ik ga maar en ben (1972), die ook op Hussem van toepassing zou kunnen zijn. Van Schagen heeft overigens een belangrijke rol gespeeld bij de introductie van de haiku als dichtvorm in ons land. Hussem liet zich vooral door meditatieve methoden als het leegmaken en dan openstellen inspireren.

Als we de twee vragen van het gedicht gaan bekijken en op ons in laten werken dan valt er bij elk woord wel iets af te vragen c.q. op te merken. Wat er gebeurt door de eerste vraag is dat direct de aandacht wordt gelegd bij de lezer. Het veronderstelt dat je deel bent van een groep haastigen. Wordt je iets verweten? Neemt de dichter stelling? Wat moeten we verstaan onder haast? De crux zit in het woordje die. Misschien bestaat er haast die gerechtvaardigd is, maar dit is in ieder geval de haast die de dichter verontrust. Die blijkbaar voorbijgaat aan zijn levenstempo. Hij lijkt te zeggen dat elke haast overbodig is. De tweede regel wordt geopend met weer een vraag van de dichter richting lezer: ‘weet jij’ is zowel een verzuchting dat medemensen in de omgeving waarin de dichter leeft zich blijkbaar niets afvragen, als een constatering dat zij in de overtuiging leven dat wat hen beweegt geen reden is tot twijfel.
Het vraagwoord ‘wanneer’ brengt een volgende kern (naast de genoemde haast) naar voren: het tijdselement met betrekking tot het begrip werk. Buiten het gegeven dat de toekomst ongewis is wordt de lezer opnieuw bevraagd met het woord ‘je’ dat de vraag persoonlijker maakt. Wat zou de dichter hier onder werk verstaan? Een baan? Een taak die je aan jezelf stelt of door een religie wordt opgelegd? De missie van een wereldverbeteraar? De droom van de kunstenaar zelf? Het wordt opengelaten. De lezer moet het voor zichzelf invullen evenals de kritische afsluiting ‘af.’
Jezelf benoemen tot ‘kunstenaar’ is volgens Hussem ook lastig. Hij zag zichzelf liever als een creatief ambachtsman en sprak niet van kunstenaar zijn. Dat was/is aan anderen om te bepalen. Wellicht dat dit ook meespeelt in het woordje ‘af’. Als je iets zinnigs doet en dat aandacht geeft, kun je dan ooit spreken van dat iets af is? Het perpetuum mobile van het (scheppend) leven gaat door. De cirkel in de bijgaande afbeelding is niet gesloten. In het beeld wordt aangeven dat er een moment komt dat het afgelopen is. Je weet natuurlijk nooit wanneer de dood je deel wordt. Dat is het enige ‘af’ lijkt Hussem te zeggen. Haast levert alleen maar op dat je aan dingen voorbij gaat. Het is een appèl om in het nu te leven. Waarmee Hussem, zonder het expliciet aan de kaak te stellen, in twee regels de dilemma’s van het (post)moderne leven aanreikt.

Vandaar dat dit een vernieuwende klassieker is, die meer dan een halve eeuw geleden geschreven nog steeds uiterst actueel is.


Dick van Hoeve

     Andere berichten