LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Tijl Nuyts – Anagrammen van een blote keizer

25 mrt, 2017

‘Misschien breng jij het er beter van af’

door Hans Puper

Anagrammen van een blote keizer, het debuut van Tijl Nuyts (1993), is vermoedelijk een zoektocht van een dichter naar taalkleuren (of gekleurde taal ), de macht van taal, het wezen ervan dat je steeds ontsnapt, de verhouding tussen verschillende talen en naar taal en werkelijkheid.
Ik zeg ‘vermoedelijk’, want Nuyts maakt het je niet makkelijk. Zo zijn de titels van de meeste gedichten Maltees. De eerste vijf: ‘ABJAD’, ‘ISWED’, ‘KANNELLA’, ‘VJOLA’ en ‘ĦADRA’. ‘ABJAD’ is een anagram van een ander gedicht, ‘BAJDA’, en beide zijn verbonden aan ‘BOJOD’, waarin je aan het eind van de eerste strofe de volgende regel leest: ‘abjad (mannelijk) bajda (vrouwelijk) bojod (meervoud)’. In ‘BAJDA’ staat diezelfde strofe in het Spaans.
Waar is Nuyts op uit? In ‘LOGĦBA’ schrijft hij:

het spel: de regels klapperen in je hand als spreeuwen
in paniek – gespikkelde kelen vol worm en verwijt
en dan: de geboorte van het brein in het heetst van de strijd
een oceaan van lichamen, de zweep van het woord

De lezer moet moeite doen, evenals de dichter. In zijn verbeelding begint het verhaal in de Himalaya, bij de afdaling van Kuluri, een figuur die net als de ‘ik’ Maltese klanken van ‘een sierlijke rauwheid’ ontdekte. Kuluri heeft zijn handen ‘vuilgemaakt’ aan de taalkleuren, ruwweg gezegd: aan de werking van taal. De ‘ik’ zoekt hem gedurende de hele bundel en eindigt bij het begin, in de Himalaya en min of meer tevreden: ‘ik sta op de hoogte, kijk naar alles beneden en / wijd me aan de kunst van het heldere denken’ – meer zeg ik er niet over om een spoiler te vermijden. Zoals gezegd gaat om een reis in de geest. In ‘ĦADRA’ (een anagram van het gedicht ‘AĦDAR’) is het 16 juni 1904 – de dag waarop Joyce’s Ulysses zich afspeelt; uiteraard moet de lezer zich afvragen of de ‘Anagrammen’ een vergelijkbare Odyssee vormen.

Waarom zo ingewikkeld? Is het allemaal flauwekul? Anagrammen van een blote keizer associeer je onvermijdelijk met het gezegde ‘de kleren van de keizer’. En waarom die nadruk op zo’n alledaags verschijnsel als anagrammen? Talen zonder anagrammen bestaan niet: het aantal letters en betekenisonderscheidende klanken is immers beperkt, terwijl het aantal woorden dat je kunt vormen in principe oneindig is, ook door de mogelijkheid homoniemen te vormen. Wil Nuyts zijn lezers dan imponeren met gepuzzel? Misschien, maar onzinnig is de bundel niet. In de eerste plaats schrijft hij mooie gedichten, al blijven ze raadselachtig:

AĦMAR

in het beenzwarte licht van een stroboscoop
staat een dwerg met gesprongen lippen naar me te wuiven
ik wou dat hij mijn zoon was

ik kan het niet aanzien en ga op reis

halfweg september kom ik aan in de vossenstad
in het gras tussen de rails van het station
zitten sleutels verstopt, maar zelfs de simpele tover
van een anagram ontgaat de luie lezer:
azimut de stoter die slaand de verzen vouwt

rum met een reukje eraan in de bultenaarsschaduw van
de radcliffe camera, de snijbloemgeur van kaneel en uraan

de jongens die op onze kleuterklasfoto’s staan
kijken toe hoe ik de taal die mensen spreken
naar mijn roofridderburcht sleep

kijk!
onze silhouetten op slot tegen de akelmuur
een superman-t-shirt als een vlag om haar gespierde lichaam
in de nok voorbij de knik hikt ze soera’s in het schrift

In de tweede plaats is het maar de vraag of de lezer houvast moet krijgen in de taalwereld; misschien zou de dichter daarmee zijn doel voorbij schieten. Aan het eind van de fictieve inleiding zegt de ‘ik’: ‘Sinds die zomer van 1993 zoek ik elke ochtend en avond wereldwijd naar Kuluri’s naam op de borden met vluchtinfo. Ik ben er nog niet zeker van of ik hem heb gevonden. Misschien breng jij het er beter van af’. Dat zal niet lukken: taal is ongrijpbaar. Neem de duistere verhaalfiguur ‘arrak’: ‘in de haven runt hij een slavenhandel van namen’; ze zitten gevangen in een kooi. Zijn naam kan verwijzen naar een softwareprogramma om anagrammen te maken, maar ook naar de drank met zo’n hoog alcoholpercentage dat je al snel teveel neemt en niet scherp meer ziet – net als de lezer, of in ieder geval: deze lezer.

Veel heb ik in deze recensie niet behandeld, zoals de grote invloed die de ‘ik’ ondervonden zegt te hebben van Gerard Manley Hopkins en Ibn ‘Arabi (een sunnitisch dichter en filosoof uit de elfde eeuw). Ook de zoektocht naar ‘de stem van La ‘Ultima’ liet ik onvermeld. Het is aan de lezer om zich verder in de bundel te verdiepen.

Ik denk dat de procédés die Nuyts in deze bundel heeft gehanteerd maar één keer werken, maar hij
heeft genoeg talent om je nieuwsgierig te maken naar een bundel met een heel ander karakter.

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...