De capriolen van het ondermaanse
door Paul Roelofsen
Een intrigerend voorplat: JA ondersteboven en daaronder in even grote koeienletters NEE. Een breinbreker om met Marten Toonder te spreken, maar wat hiermee ook gezegd wil worden, de auteur ervan is niet moeilijk te raden: wie anders dan Tonnus Oosterhoff.
Geboren in Leiden (1953), maar noorderling in hart en nieren. Hij studeerde taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en woont in een gehucht in Oost-Groningen, waar hij jarenlang het bij hem passende beroep van brugwachter bekleedde: open- en dichtdoen, doorlaten en tegenhouden, contrasten die zijn werk kenmerken. (Zie de titel!)
Zijn eerste gedichten werden opgenomen in het literaire tijdschrift Raster, dat een voorkeur had voor afwijkende literatuur met themanummers als ‘Gestoorde teksten’ en ‘Meneer m/v’ .
Naast meerdere dichtbundels schreef Oosterhoff verhalen, essays, romans (Op de rok van het universum is een aanrader), hoorspelen en een toneelstuk. En wat het vallen in de prijzen betreft won hij, naast vele andere, in 1990 met de bundel Boerentijger de C Buddingh’- prijs en in 2012 voor zijn oeuvre tot dan toe de P.C. Hooft-prijs.
Een erkend en gelauwerd auteur dus, maar zuinig gevierd en met een beperkte lezerskring.
Dat laatste is jammer, want of je nu graag ernstig ontregeld wilt worden, van humor houdt of geniet van het stoeien met taal, je komt bij deze dichter hoe dan ook aan je trekken. Open de website en je bent verloren.
Nu de bundel. Het openingsgedicht:
kijk uit de schelp naar de krab uit het gras naar de koe
uit het nieuws naar de krant uit de bal naar de stok
uit de koe naar de man met het mes en de bloedgeur
kijk uit het stof naar de nacht uit het hol
dat niet hol is het vol dat niet vol is de regen
Vijf regels slechts, maar ze ontregelen inderdaad, zijn niet gespeend van humor en bieden een interessant alternatief de wereld te bekijken.
Dit is, op die regen na misschien, een heldere tekst, wat echter niet altijd het geval is. Neem nu: ‘Ik uitdreig verschrikvolkelijke globomspannende vloekjulienne, / geen beveiliger die me nog beveiligen wil, / ja, nee, geen hond of roofpanserdier, geen wezenheid klein of groot / niet, nee, met tallozen nog niet voor geen goud.(…)’.
Verrukkelijke regels, al kan ik er geen touw aan vast knopen. Dat hoeft gelukkig ook niet, klank en dwaasheid kunnen soms meer raken dan betekenis en diepgang; een van de charmes van de dichtkunst.
Waarschijnlijk ten faveure van de samenhang komen bepaalde zinnetjes meermalen in verschillende gedichten terug: ‘Staar heeft de kijker, de denker loopt over.’, ‘Weet ik waar de lichtknop zit!’, ‘Voor mijn keel ligt mijn tong’.
En nu ik toch met het regelmatig voorkomende bezig ben, onthoofdingen en andere gruwelen vallen daar ook onder, maar zonder moraal; het gaat zoals het gaat: ecce homo. ‘Zekere bendes naaien het hoofd op een voetbal; /andere juist een voetbal op de schouders; / dit zijn cultuurverschillen.’
Er staat een gedicht van twee pagina’s in de bundel dat bestaat uit een eindeloze aaneenschakeling van woorden zonder een enkel leesteken. Het doet denken aan de tekst van een computer die spontaan op hol is geslagen: ‘lijm op stekels lijm op stekels lijm op stekels lijm op stekels lijm op stekels’ en dan nog drie regels ‘lijm op stekels’ voor er tussen de ‘lijm op stekels’ zo nu en dan associërende variaties verschijnen als: ‘ik denk lijm op stekels’, ‘dit brein is lijm op stekels’, ‘verstekeling’, ‘lijm op stelten’, ‘ogen op steeltjes’.
Na de bovenste halve pagina stopt de reeks abrupt, om op de onderste midden in het wit te melden: ‘kool omarmt zich met eigen blad’.
Hierna een verontrustende halve pagina vaalgrijs gedrukte woorden die niet of nauwelijks verband met elkaar hebben als ‘olipodrigo, vreugdesprong, en bungelknuffels’, waartussen nogmaals het nu vetgedrukte zinnetje: ‘kool omarmt zich met eigen blad’.
Bij het lezen van de vierde en laatste halve pagina slaakt men een zucht van verlichting; de tekst is nagenoeg hetzelfde als die op de eerste halve pagina en weer leesbaar gedrukt.
Het resetten is gelukt, de computer is niet gecrasht!
Het analyseren van het werk van Oosterhoff is geen sinecure omdat het zo grillig is en blijft verrassen, het gaat om wonderen en waanzin, om eten en gegeten worden, om spot en zelfspot. En de talrijke, vaak alledaagse bronnen van de afleidingsmanoeuvres erin (DWDD, televisiesoaps, versleten grappen) maken het er niet eenvoudiger op.
Enkele zinsneden uit het gedicht ‘Een handoplegging voor moeder. Een kus voor haar’:
(…)
Internet slaapt niet, de tumor slaapt niet, dan ik ook niet
Langzaam groeien is goed, minder beroerd wordt het bouwplan
Ik hang niet depressief boven geen afgrond
(…)
Iemand doet betekenisvolle dingen, verstijft en zegt niets meer
Een lichaam wil omvallen maar het ligt al
Bestaat er een beter, een slechter?
(…)
Het vinden van een naam voor de kat is een lastig karweitje
Vos? Hyena? Je blijft er toch over denken
Dit grijze weer moesten ze eigenlijk doodslaan
(…)
Tot slot terug naar de omslag want die is al even uitzonderlijk als de inhoud van de bundel: slechts de titel, de naam van de auteur en die van de uitgeverij op het voorplat en op de rug. Meer niet, ook niet aan de binnenzijden; een verademing.