onsamenhangend samenzijn
we zijn half, we zijn niet veel
we zijn een deel, niet eens yin en yang
maar apart met de lucht tussen ons in
er is een opening die niet sluit
met een leemte ongedicht
welke hand heeft ons doorkliefd
maar niet gescheiden, deze randen
kunnen snijden en toch zal het vel
niet bloeden uit marmergroen verdriet
want wij dragen elkaar, wij torsen
de ruimte in een wankel evenwicht
wij zien geen gezicht, leven met
elkaars gedachten, enkel dromend
van een zweem van samenzijn
gehouwen uit dit evenbeeld van steen
Tapperij tevens proeflokaal
Zijn testikels ballen zich tot
struisvogeleieren als zij tot het wufte
aroma. Zijn steel draait rond in haar
hand de kelk vouwt zich open
voor boeketten en kruiken. Haar timbre
in zijn lokdoos: het spiegelkabinet
is zijn domein. Daar buigen
en barsten de dames van glas
maar met de karaffen vol venijn.
Hij sust het herenleed doet zijn
voordeel met gepoleerde meisjes-
grieven. Hij die alles overziet
zuipt na sluitingstijd de tap
tot vergiet. De laatste gast geeft zich
uit voor fee likt het gifgroene
droesem uit tepelkloven en lustkuilen.
wittebroodsgeluk met vallen en opstaan
vertel eens wat over de cetniks, zegt hij
achter zijn rug nipt een meisje
met geamputeerde arm van haar muntthee
ze vielen mijn stad aan
alles wat het hart had moest dood
zeg ik om hem gerust te stellen
alsof het om een spelletje stratego gaat
met eervolle helden van rang en stand
toen de dagen niet met kippenvel
de wegen bezaaid met spijkers
en kindernekjes als geknakte stelen
in plaats van rozen in de hand
hij vindt mij schattig
zegt dat ik op zijn stiefdochter lijk
en taartjes met me wil eten bij fighi op zondag
ook al is mijn arm niet geamputeerd
en zit er meer vergif in mijn pen
dan stroop om mijn mond
nu moet ik een soortgenoot groeten, zeg ik
al heeft hij het paard laten kreperen
en verdient de rozen niet
Uit: Jolies Heij. Jolita zei
Uitgeverij Heimdall. ISBN 9789491883699