door Hans Puper en Lennert Ras
Paul Meeuws, De geluiden
(Door Lennert Ras)
De debuutbundel van Paul Meeuws staat inderdaad vol met geluiden. Geschreven in veel terzines. Blijkbaar al door de muziek geraakt door een vader, die de gezegende leeftijd van honderd haalde en die slecht orgel speelde (de zoon bediende het voetpaneel). Mozart, Schubert, Haydn, crescendo, nocturnes en het klavier komen voorbij, maar ook pop en jazz. Het leven openbaart zich in haar vele facetten, inclusief het vulgaire en in de geluiden.
Er staan een paar pareltjes in, zoals de stukgevallen kerkbeelden, die de kinderen tot krijt dienen en hen toch dicht bij de hemel laten zijn. En de vrouw die zwanger van bommen de dood baren kan. Het gedicht over de stukgevallen kerkbeelden:
Een heel goed organist was u niet
ik mocht naast u op de toetsen het voetpedaal nadoen
en de noten van die rare verticale balken vermalen
tot het hemelse gruis dat neerdaalde op onze hoofden
van dat goedje bleken ook de beelden gemaakt
die in een kamerhoek stonden te wijzen
naar zichzelf en omhoog (en daarmee naar jou)
en die een andere weg dienden te gaan
dan de tijdgeest intussen voor hen had bedacht
verstijfd in hun krijtwitte ontzetting vielen ze een voor een van hun
sokkel
en met hun brokstukken trokken wij trefbalstrepen op straat
of hinkelbanen die ons toch nog de weg naar de hemelpoort wezen
nog steeds zijn bepaalde gebaren uitvoerbaar in gips
zoals sommige noten naar meer smaken
en stoeptegels mij tot de sprongen verleiden van een verrukt kind.
(p. 44)
Oorlog, verlangen, werkplek, lied en zoals gezegd de vader komen voorbij (‘U’, het gedeelte waarmee de bundel afsluit). Met steeds als terugkerende noot de muziek. Totdat de ik-persoon zelf op de vader gaat lijken, net als in het liedje ‘Papa’ van Stef Bos. En dan is er ook nog een klein plekje voor de
hedendaagse politiek, zoals de terreuraanslagen in Parijs.
Licht melancholisch maar zonder echt zwaar te worden. Een ode ook aan de vrouw, die helaas met de leeftijd ook wat aan aantrekkelijkheid inboet. Een ode aan het leven en de vergankelijkheid.
***
Paul Meeuws (2017). De geluiden. Wereldbibliotheek, 64 blz. € 19,99
Charles Baudelaire, Als engel, maar met roofdierogen. Met reflecties van hedendaagse dichters
(Door Hans Puper)
Als engel, maar met roofdierogen verscheen naar aanleiding van de honderdvijftigste sterfdag van Charles Baudelaire (1821 – 1867). Het is een tweetalige bundel, die bestaat uit een selectie uit Les fleurs du mal en ‘antwoordgedichten’ van Nederlandse en Vlaamse dichters, 41 in getal, zoals Koenraad Goudeseune, Johan Wambacq, Paul Roelofsen, Anneke Wasscher, Willem Thies, Menno Wigman en Erika De Stercke. De opbouw bestaat uit gelijkvormige eenheden: een vertaald gedicht van Baudelaire, een antwoordgedicht en vervolgens beide gedichten in het Frans. De gedichten van Baudelaire zijn met toestemming van vertaler en tekstbezorger Peter Verstegen overgenomen uit zijn integrale tweetalige uitgave , die die iedere liefhebber van Baudelaire echt in zijn kast moet hebben staan. De antwoordgedichten kennen verschillende vertalers; enkele dichters vertaalden zelf.
Tot mijn verrassing stond een van de genomineerden voor de inmiddels bekendgemaakte Meander Dichtersprijs 2017, Martin Wijtgaard, er ook in. De karakteristiek die ik als jurylid van zijn ingezonden gedichten gaf, komt grotendeels overeen met het gedicht ‘Aaseters’ in deze bundel en daarom voel ik mij gerechtigd een deel te verklappen: ‘Er zijn dichters die je al lang lijkt te kennen als je hen voor het eerst leest. Martin Wijtgaard is een van hen. Met een eigen geluid plaatst hij zich in een traditie die manifest was in de zwarte romantiek, maar die nooit is verdwenen. Zijn mensbeeld zou je kunnen samenvatten met de bekende uitspraak: ‘De mens is de mens een wolf’. Verder noemde ik de vorm van zijn gedichten klassiek en zo goed doordacht, dat ze een uitspraak in herinnering brengen die Piet Gerbrandy in een interview deed: ‘Poëzie is om te horen, ook als je haar stil leest’. ‘Aaseters’ is een antwoordgedicht op ‘Een kadaver’. (Kees Godefrooij citeerde dat gedicht in zijn geheel in zijn bespreking in Meander van Baudelaires poëzie). Wijtgaards gedicht is te lang om in zijn geheel te citeren. Daarom alleen de laatste drie strofen. Het gedicht gaat over de afschrikwekkende confrontatie met een lijk vol maden:
Zet je over je walging heen en onderdruk
je eigenwaan en dure woorden,
kijk naar de hond die, vechtend om het grootste stuk,
zijn soortgenoten zou vermoorden.
Dit zijn onze verwanten, ze zijn net als jij,
de larven en de vette vliegen,
de lijkenpikkers, wroetend in de laffe brij –
want hoe we ook onszelf bedriegen,
ze zijn ons evenbeeld en onze disgenoot,
smerig, obsceen en volgevreten,
feestend op een karkas dat, uitgewoond en dood,
van ons geen donder meer wil weten.
Baudelaire was een schepper van ‘schoonheid uit het kwaad’ en werd als zodanig door veel contemporaine lezers ervaren als een provocateur. Het is natuurlijk mooi als de antwoorddichters de huidige lezers ook uitdagen – Wijtgaard is dat wellicht bij een aantal van hen gelukt. Edith de Gilde provoceert in haar bloem op een amusante manier. In haar sonnet ‘Mijn leeuw’ (antwoord op ‘De kat’) laat zij het kwaad verkeren in tederheid. De man van het lyrische ik is niet meer de fiere leeuw met wie zij de savanne in zou trekken. Hij is een dikke zak geworden, ‘schreeuwt naar [haar] zoals zijn baas het deed / naar hem’, ‘neukt met [haar] ook zijn frustraties mee’, ze voelt ‘vernedering in elke stoot’. Maar desondanks:
en weet, met al zijn nukken, al ons falen,
dat ik dit trieste beest nog steeds bemin.
In de vorm van hun gedichten blijven de meesten dicht bij Baudelaire. Peter Holvoet-Hansen is een van de weinigen die dat niet doet. Zijn gedicht ‘De ratten van de oude wereld’, dat ook is gepubliceerd in Het Liegend Konijn 2017 / 1, is een hoogtepunt in deze bundel. Oordeel zelf.
***
Charles Baudelaire (2017). Als engel, maar met roofdierogen. Met reflecties van hedendaagse dichters. Vertaling Peter Verstegen, redactie Jos van Hest. Uitgeverij Spleen, 200 blz. € 19,00
Manuel Kneepkens, Zuid-Limburg aan zee
(Door Hans Puper)
In Zuid-Limburg aan Zee heeft Manuel Kneepkens (1942), geboren in de mijnstreek, zijn Zuid-Limburgse gedichten bijeengebracht. Deels zijn ze overgenomen uit reeds verschenen bundels (al dan niet bewerkt), voor een ander deel zijn ze nieuw.
Kneepkens woont al sinds de jaren zestig in het westen: eerst in Leiden en daarna in Rotterdam. Zuid-Limburger is hij altijd gebleven, maar het verleden is voorgoed onbereikbaar, het is een product van de verbeelding geworden: ‘Ik ben een balling uit Zuid-Limburg aan Zee / typisch een regio die niet bestaat // maar niettemin, ik ben er uit verbannen / als ooit Adam & Eva uit het Aardse Paradijs.’
De mijnen en ook de roomse almacht zijn verleden tijd – wat niet betekent dat Kneepkens die laatste hersteld wil zien, maar het katholicisme hoorde nu eenmaal bij zijn jeugd. Helemaal los is hij er niet van gekomen, een beetje schoppen kan blijkbaar geen kwaad. In ‘De intocht van Christus in Maastricht’ wordt Jezus gearresteerd en in de dodencel geworpen. Er zijn nog twee anderen,
Alsook Maria Magdalena, een callgirl (syfilitisch …)
eens het heimelijke liefje
van Pontius Pilatus de Twaalfde, de Gouverneur van Limburg
Maar nu in ongenade
De wereld nog onbekend met het middel Salversan
Zij stond erop Jezus te pijpen
een cadeautje voor zijn laatste uur
de Barmhartige Samaritaanse!
Deze strofen staan in de context van het bespotten van bestuurlijke hypocrisie. Ze laten ook de zwakke kant van Kneepkens zien: zijn joligheid, die op een gegeven moment heel vermoeiend wordt. Veel gedichten eindigen oubollig. Eén voorbeeld. In het gedicht ‘Allochtoon Hermes’ herkennen we de bekende regel van Toon Hermans: ‘Mediterranèe … Mediterranèe … zo blauw … zo blauw …’. Het einde zien we al van verre aankomen:
Ik heet toch niet
AllochTOON
HERM !
Ook de vorm is vaak hinderlijk overdadig: veel slashes, haakjes, cursief gedrukte woorden om ze nadruk te geven en, zoals boven, een eigenaardige toepassing van accenten door de hele bundel heen: ‘Bonpére’, cafè noir, ‘èèn’, ‘hèèl alleen’. Fonetische spelling? Het lijkt me niet.
Niettemin zijn er ook aantrekkelijke gedichten. Die uit de mijnstreek zijn geëngageerd of nostalgisch, wat niet betekent dat het verleden wordt geïdealiseerd. De eerste strofe van ‘Winselerstraat’: ‘Zwart getto tegen de hekken van de mijn / waar rauwe jongens je tegen hielden, je knikkers stalen / In de huiskamers zouden portretten van Stalin hangen / aldus de kapelaan! Maar voor de kale ramen / bladderde enkel een gipsen Heilig Hartbeeld.’
En humoristisch kan hij wel degelijk zijn. De eerste twee strofen van ‘Tuin van eetlust’ zijn prachtig. Voor mij is deze liefdevolle spot Zuid-Limburg op zijn best:
Op koele zomeravonden als de familie smakkend tot zich nam
groene haring, gevolgd door slierasperges in botersaus
biefstuk, salade, pommes frites, en toe
aardbeien, slagroom, mokka en vanille
dan deinden zij, de tantes, als pioenrozen, als zwaargassige
ballonnen op hun steel, op de golfslag van hun lacherigheid
in alle borsten koerde hoorbaar Eros
***
Manuel Kneepkens (2017). Zuid-Limburg aan zee. Bordeaux-reeks nr. 40. Uitgeverij Liverse, 232 blz. € 24,50.