LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jeroen van Kan – de wereld onleesbaar

25 jul, 2017

De dichter op een uitkijkpost

door Herbert Mouwen

Tot de uitgave van zijn dichtbundel de wereld onleesbaar heeft Jeroen van Kan zich bediend van het pseudoniem Westley Albstmeyer (Kaapstad, 1979), woonplaats Brussel. De dichter Westley Albstmeyer heeft zelfs – ook nu nog – een eigen facebookpagina. Nu geeft Jeroen van Kan zijn gedichten uit onder eigen naam, het is het einde van een maskerade. Een breuk met het verleden is deze bundel zeker niet, want een aantal gedichten verscheen eerder onder zijn pseudoniem in de tijdschriften Het Liegend Konijn en Dietsche Warande & Belfort. De nieuwe gedichten wijken qua inhoud of vorm niet af van de al gepubliceerde gedichten.

Het openingsgedicht van de eerste afdeling ‘ik’ met de opvallende titel ‘einde’ gaat over het opmaken van een beginsituatie, het vaststellen van een nieuw perspectief om gedichten te schrijven. Het is een actuele stand van zaken, waarin de zintuigen van de dichter opnieuw in paraatheid worden gebracht en waarna hij aan het werk kan met de taal. De dichter noemt dit startpunt ‘een domein van niks’. In de letterlijke betekenis: een leeg gebied dat nog ontwikkeld moet worden, ‘waarin een betekenaar landschappen kerft’. De woorden in een gedicht zijn volgens hem gekerfde landschappen. Kerven als synoniem van graveren, beelden inkrassen. Inderdaad: kerven doet pijn.

De gedichten van deze eerste afdeling kenmerken zich door een zoektocht naar grenzen, zoals in het tweede gedicht, waarin de dichter vaststelt ‘want ik ben een landschap / verkaveld / ingeperkt’. Wel vreest hij ‘grenzenangst die me het overschrijden belet en me / gevangenhoudt in nutteloos ontwijken’. Het is duidelijk dat de dichter in niets beperkt wil worden. Hij wil volledige vrijheid om te kunnen dichten, maar loopt voortdurend tegen grenzen aan die hij moet overschrijden of doorbreken. Op de flaptekst van de bundel wordt hij ‘een machteloze betekenisjager’ genoemd, die nergens houvast kan vinden. Dat weet hij zelf als geen ander, maar hij blijft onophoudelijk jacht maken op betekenisgeving van de wereld die voor hem onleesbaar is. Daarmee is de verbinding betekenaar-betekenis gemaakt. En de dichter als betekenisjager zien we terug in het derde gedicht ‘de jager’, waarin de dichter de jager die in hem zit van zich losmaakt en in de je-vorm toespreekt: ‘je tracht te ontkomen aan de jager die je zelf hebt / verwekt de jager die je opjaagt / met jouw woorden’. Het dichterschap is een levenstaak waar niet aan te ontkomen valt, maar je doet het wel zelf! Anders gezegd: ook al kun je als dichter niet anders, je bent wel verantwoordelijk voor alles wat je aan het papier toevertrouwt. Het opmaken van waar hij als dichter nu staat en hoe hij verder moet, zoals respectievelijk in de gedichten ‘waar ben ik’ en ‘voorwaarts’, leidt naar een reflecterend slotgedicht. Alles is nu in één omvattende hoe-vraag samengebracht: de grenzen, het kunnen (be)sturen, de zintuigen als waarnemingsinstrumenten, het andere zijn dat ook in de dichter aanwezig is en de uniciteit van de dichter zelf. Deze dichter staat op de uitkijk, hij staat ‘in het veld’:

uitkijkpost

hoe kan het
dat ik mij afbaken als lichaam
dat ik daar mijn grens bepaal
dat ik ik zeg tegen
dit dat ik bestuur
of denk te besturen en

dat wat ik niet bestuur als al het andere zie
dat ik niet ben maar wel zie voel hoor ruik proef

dat ik die uitkijkpost ben in het open veld
dat ander is en
dat nooit een ander
deze post
beklimmen zal

Dit gedicht is meer dan een samenvatting van het standpunt en de waarnemingswijze van de dichter. Het geeft mij als lezer betrouwbaar leesgereedschap in handen. Tot nu toe boeit de bundel me en daagt deze me uit. Mijn verwachtingen zijn hoog gespannen. Drie Scheveningen-gedichten, met ‘de pier / een uitkijkpost van dood hout’ vormen de brug naar de volgende afdeling ‘de wereld’. De dichter is er klaar voor, hij staat op zijn post en gaat de wereld te lijf: ‘ik lees een wereld / die niet weet wat / spreken is’.

De wereld is voor de dichter onleesbaar en eerlijk gezegd zijn enkele gedichten in de tweede afdeling dat voor mij als lezer ook, vooral in de zin dat ik ze niet goed kan plaatsen in het geheel van deze afdeling, zoals ‘het vuur’ en ‘littekens’. De heldere ontwikkelingslijn die in de eerste afdeling is ingezet en mij als lezer brengt naar de dichter op de uitkijkpost, wordt in deze twee afdeling losgelaten. Het kost me moeite een nieuwe lijn te vinden. Wel vallen me enkele aspecten op die herhaald terugkeren. In het tweede gedicht van de afdeling ‘ariadne’ is de dichter ambitieus met versregels als ‘ik zal je eens laten zien’ en ‘ik zal je rondom ogen geven…’. Net als Ariadne die Theseus hielp te ontsnappen uit het labyrint met een kluwen wol, probeert de dichter de weg te vinden uit het ‘web’. Dit ‘rondom’-motief of cirkel-idee vinden we op een aantal wijzen terug in de gedichten. Het geeft de dichter de mogelijkheid de wereld van alle kanten te bezien. De vuurtoren ‘draait lichtstrepen uit’ en heeft ‘rondom ogen’ en de dichter zelf loopt om de dingen heen. In het gedicht ‘dagelijkse omcirkeling’ eindigt hij na een aantal zaken die hij opgesomd heeft als een vorm van een ‘groot gemis’ met: ‘dat groot gemis lopen we dagelijks / omheen tot het keert’. In het gedicht ‘dode roofvogel’ plaatst hij het voortbewegen tegenover ‘een onbeweeglijk iets dat er is’ en ‘lopen we eromheen / als een kat rond een / roerloos vogellijkje’. In het fictieve requiemgedicht ‘hoop hulpmotor hart’ komt het woord ‘afgerond’ driemaal voor, daarna kan hij ‘puntgaaf afgerond beginnen aan uiteenvallen’.

In zijn pogingen door middel van poëzie vat te krijgen op de wereld die onleesbaar is, stuit hij op het probleem dat zijn handschrift onleesbaar is. Staat er in het gedicht ‘handschrift onleesbaar’ nu ‘grommend in slaap gevangen schaap’? Zo ja, wat is de betekenis ervan? Is er een schaap in slaap gevallen? Na ontcijfering vindt de dichter wat er echt staat: ‘nee grommend in schijngevangenschap’. Het valt ook niet mee de wereld te lezen als je eigen handschrift je in de steek laat. Ondertussen snelt de tijd voort: ‘als de wereld verjongt / en jij argeloos probeert toe te kijken /  tot stilstand gekomen / ineengedoken’. De tijd herhaalt zich ook, maar dat levert een schijnwereld op, ‘een illusie van leesbaarheid’. De dichter onderzoekt wat echt is en wat schijn in het gedicht ‘wat is en wat lijkt’. Uiteindelijk is zijn ambitie om te jagen op betekenissen om de wereld te kunnen lezen voor niets geweest. Het ‘lijk van de wereld’ ligt op tafel en je kijkt ‘naar dat lichaam als een beer / die een welp per ongeluk heeft doodgedrukt’ en van die tafel moet je de volgende dag ‘toch ook gewoon weer eten’.

In de derde afdeling ‘jij’ worden de gedichten persoonlijker, gaan ze over de ander, familieleden, vrienden en dierbaren. De gedichten in deze afdeling zijn toegankelijker dan in de vorige afdeling. Het jagen dat daar soms geforceerd overkwam, is verdwenen. In het gedicht ‘rivier’ ziet de dichter twee sleepboten langskomen: ‘ze komen leeg en vol voorbij aan het / bankje waar ik vaak zit sinds jij jezelf / het zwijgen oplegde’. De dichter heeft enige rust, maar geen berusting gevonden. Ook wanneer hij aan zijn vader denkt, blijft hij met vragen zitten. Het openhartige gedicht ‘vraagtekenvader’ opent aldus:

de dood was je laatste excuus
om er niet te zijn

voor mij
moet daar eigenlijk op volgen want
dat is wat ik bedoel

voor jou
dat is iets anders want voor wie je
ook verdween van jezelf kreeg je pas

verlof toen je stikte in de laatste slierten
rook die je doorgestoofde kamer zonder
adem maakten

Aan de ene kant zijn er in deze afdeling gedichten die herinneren aan overleden dierbaren, aan de andere kant is er ‘de nieuwe jij’, zoals de titel van een gedicht luidt, een nieuwe geliefde. Maar ‘de nieuwe jij-gedichten’ eindigen in scherven: ‘kijk ons daar staan / tussen onze voeten de vaas die jij / niet liet vallen en ik evenmin’. Jeroen van Kans de wereld onleesbaar bestaat uit drie delen, die elk een eigen karakter hebben, maar vrijwel niet onafhankelijk van elkaar te lezen zijn. Dichters uitkijkpost heeft hem veel poëzie ‘in het open veld’ opgeleverd. De wereld is leesbaar geworden, op een enkel gedicht na.

***
Jeroen van Kan (Hoorn 1968) is dichter, journalist en tv-presentator. Na het overlijden van Wim Brands in 2016 volgde hij hem op als presentator van het televisieprogramma Boeken. Van Kan maakte tot 2007 deel uit van de redactie van het tijdschrift De Tweede Ronde, later vanTirade. Tot de uitgave van zijn dichtbundel de wereld onleesbaar publiceerde Jeroen van Kan onder het pseudoniem Westley Albstmeyer.

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...