LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hester Knibbe – As, vuur

18 jul, 2017

Kiezelstenen in de knapzak

door Peter J.R. Vermaat

Ik heb een voorliefde voor reeksen. Dichters die (een deel van) hun bundel door middel van een aantal samenhangende gedichten in een groter verband brengen, hebben bij mij een streepje voor.
Om die reden wekte ‘Drift’, de eerste afdeling van Hester Knibbe’s nieuwste bundel As, vuur, meteen mijn interesse. De drieëntwintig gedichten in deze afdeling hebben, zoals Knibbe in de aantekeningen achterin de bundel toelicht, elk één van de ‘oerwoorden’ uit de zeven Euraziatische taalfamilies als uitgangspunt. Een onderzoeksteam onder leiding van bioloog Mark Pagel kwam tot deze lijst onder de aanname dat de meest gebruikte woorden het minst veranderen.

De overeenkomst tussen de drieëntwintig woorden berust overigens niet op klankverwantschap, maar op betekenis. Dit geeft Knibbe de gelegenheid om rond deze woorden in haar gedichten een web te spinnen van klanken en beelden, waarmee de lezer steeds weer via een andere gang zijn eigen hoofd in kan kruipen. Knibbe bedient zich op een plezierige manier van haar taal: het geoefende oog merkt veelvuldig binnenrijm op, het geestesoor hoort muziek in de klankherhalingen die deze gedichten kenmerken. Een fraai voorbeeld is het gedicht ‘As’, dat de onderafdeling ‘Mond’ besluit:

As

wat van het gesprokkelde rest.
Hij port erin met een stok, ziet nog

hoe de vlammen zengden en vraten tot
de ziel van het dier was verdampt en het lijf
verdeeld tussen honger en tanden. Had gemerkt

dat het haar op zijn handen verschroeide, voelt
de gloed zijn voeten verwarmen, weet van.
Loom verlangen sluipt in de hand, blaast

in de nagloei en slaap kruipt in hem nu
de jacht het vreten en waken voorbij.
Hij vlijt zich naast de restanten.

Stuk voor stuk geeft de dichter kleur aan de kiezelstenen, die wij zonder het te weten blijkbaar in onze knapzak meedragen, onderweg door tijd en ruimte.
Hoewel ik er bij herlezing geen concrete bewijzen voor op het spoor kwam, vertelden deze gedichten mij niet alleen een verhaal van de taal die mij verbindt met een Indiër of een Aleoet, maar vormen ze tevens een verzameling scènes met een ik en een jij (een zij en een hij), die de lezer meenemen van een eerste plek in het ooit naar een tweede plaats in het nu, als een soort eigen versie van het scheppingsverhaal. Zo krijgt deze reeks ook een ontologisch perspectief, waarin de mens niet ontstaat uit water en aarde, maar uit woorden met ritme en klank.

Want de taal speelt in deze bundel de hoofdrol, met als verdienstelijke tegenspelers de dingen die geweest zijn, verbonden, verwantschappen en ontmoetingen van vroeger. Het is de as die de lezer kan doen denken aan een vuur, ooit, waarbij hij zich in de gedichten alleen kan warmen aan de nagloeiende sintels.
Knibbe is in deze bundel nergens een strijder, nooit een brandstichter, die de lezer met taal van zijn richel wil duwen. Veel is geschreven uit het perspectief van de beschouwer, als verhalen die aan nagelaten kinderen worden meegegeven.
Ze kent haar klassieken: Orpheus, Sisyphus en Charon passeren de revue, maar ook verwijzingen naar Achterberg (de gasfitter) of middeleeuwse symboliek (de vos). Gelukkig geen modieuze beeldengrabbelton die voor surrealisme moet doorgaan. Als lezer voel ik me vrijwel altijd verbonden met Knibbe’s taalgebruik, dat door het muzikale karakter ervan vrijwel altijd meer geeft dan betekenis alleen. Veel beelden blijven nog lang nagloeien in het onderbewuste.

‘Stroom’, het tweede deel van de bundel, bestaat uit een aantal kortere en langere reeksen, waarvan ‘Leeftocht’ met vijftien gedichten de meest omvangrijke is. Volgens de aantekeningen is deze reeks kleiner en in een andere volgorde reeds gepubliceerd als gedichtendialoog met Miriam Van hee.
Hoewel de titel lijkt te wijzen op een reis door het leven, gaf deze serie mij meer dan eens de indruk van een verzameling vakantie-indrukken met een Zuid-Europees decor. De gedichten zijn minder pregnant dan die van de eerste afdeling, de contouren zijn vager en de tinten lijken meer pastel. Ik neem hier het slotgedicht over, met name omdat het de voor mij mooiste passage van de bundel bevat (‘[…] En terwijl ik hier in de kou van de avond / op noorderlicht sta te wachten, […]’):

Waar je ook bent, men moet zich
een huishouden maken, schreef je.

Ik nestelde mij tussen bergen en fjord, wiegde
mijn lichaam in wind, ving regen, vergaarde
voor wat ik moest maken. Had ook dit keer

verwachting op zak, ging er als altijd
mee voor het raam staan, zag, vergeleek, ja in elke
stad op iedere plek die ik aandeed keek ik wat

het verschil was en het verschil maakte de reis
tot het vreemde waarnaar ik verlangd had. Zoveel

bruggen overgestoken, door zwarte verkreukelde
aarde gegaan. En terwijl ik hier in de kou van de avond
op noorderlicht sta te wachten, zit jij daarginds

in het zuiden misschien voor het laatst deze zomer
onder de sterren aan tafel, hoor je de roep van de uil
sluit af.

***
Hester Knibbe (1946) is een Nederlandse dichteres. Ze woont sinds 1972 in Rotterdam, waar ze in 2015 tot stadsdichter werd benoemd. Knibbe beheerde als klinisch-farmaceutisch analiste lange tijd het laboratorium van een ziekenhuisapotheek. In 1982 debuteerde ze met Tussen gebaren en woorden. Daarna verscheen van haar een tiental dichtbundels. Haar werk is diverse malen bekroond. As, vuur is haar twaalfde bundel.

     Andere berichten