LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Gerry van der Linden – Verse helden

13 jul, 2017

Winnen van de zwaartekracht

door Herbert Mouwen

Verse helden van Gerry van der Linden is haar elfde dichtbundel. Op de flaptekst staat dat zij ‘de absurde wereld van nu en de schijnbaar onschuldige van vroeger’ ontrafelt. Het woord ‘schijnbaar’ gekoppeld aan de ‘onschuldige [wereld]  van vroeger’ intrigeert me, roept voor mij als lezer spanning op, zeker in relatie met de titel Verse helden. Wie zijn voor deze dichter de verse helden?

Na een eerste lezing confronteert de derde afdeling ‘Wij, pendule’ me met de poëzie over enkele familieleden van de dichter; ze zijn te zien zijn op een 8mm-film. Op film kun je het heden vastleggen en dat later op elk gewenst ogenblik terughalen. Film laat de tijd ook als een voortgaande beweging zien. Manipulatie met de tijd is mogelijk: je kunt de film herhaald afdraaien en dat biedt mogelijkheden voor de dichteres. Het gedicht doet me denken aan het bekende ‘Oom Karel: een familiefilmpje’ van J. Bernlef, waarin een film versneld, vertraagd afgedraaid en zelfs teruggedraaid wordt. De helden in ‘Wij, pendule’ zijn de vader, de moeder, de zoon en de ik-figuur die in enkele gedichten optreedt. Omdat zij in de gedichten de personen zijn over wie wordt geschreven, worden zij de nieuwe, verse helden. Het verleden, die de dichter door middel van poëzie terughaalt en wil vasthouden, wordt een nieuwe werkelijkheid, zoals in het gedicht ‘In het diepe was de zee naakt’, waarin de ik-figuur de hand van de vader vast heeft: ‘zijn vingers / ik kon ze niet vinden / ze klemden mij vast’. Wat me opvalt in deze afdeling is het gebruik van het relativerende woord ‘nogal’ in enkele titels, zoals in ‘Nogal late brief aan mijn vader’ en ‘Twee nogal vliegende gedichten voor mijn zoon’. Na het lezen van de desbetreffende gedichten krijgt dit relativerende woord het effect van een verontschuldiging, alsof de dichter eerder deze herinneringen had moeten verbeelden. De afdeling sluit af met volgende ontroerende, titelloze gedicht over het verstrijken van de tijd, dat terug te zien is in de generaties. Het gedicht heeft alles in zich om een klassiek moedergedicht te worden:

Moeder, de tijd ligt brak
onder je huid.
Je ogen wijzen naar een einder
die bijna van jou is.

Je kinderen hebben grijze haren.
In hun lijf lopen jouw bloed, sporen
glimlach en vernieling, het gaat
niet als vanzelf.

Hun kinderen buigen licht, zoveel
lichter gaat vanzelf.
Ze bloeien als rozen in het zand

drinken als de regen voorbij is.
En ooit op het erf van vroeger
staan ze in jouw voren.

In de tweede afdeling van de bundel ‘Dansen in de zon’ wordt in het openingsgedicht duidelijk wie de dansers zijn: ‘o de doden zijn dansers / hun gebaren en stem stompen in de wind’. In deze afdeling staan twee titelloze gedichten die respectievelijk zijn opgedragen aan de dichters Wim Brands en Rogi Wieg. Het aan Rogi Wieg opgedragen gedicht eindigt aldus:

Poëzie is vallende ziekte, die wint
van zwaartekracht

waar je niet gaat, blijf
waar je niet blijft, ga

vederlicht, o ja

Deze minipoëtica voert naar een ander opvallend aspect van deze bundel: de paradox als toegepast stijlmiddel, waarmee in dit fragment gezegd wordt dat de dichtkunst krachtiger is dan de aardse zwaartekracht. En meer dan dat: de dichter moet blijven op de plaats, waar hij niet naar toegaat, en naar de plaats toegaan waar hij niet blijft of van plan is te blijven. Kortom, een dichter beweegt zich op andere wijze in de werkelijkheid dan de niet-dichtende mens. De dichter legt andere routes af en komt op plaatsen waar anderen niet komen, maar via het gedicht mag de lezer er kennis van nemen. Het gedicht is een routekaart, Van der Lindens poëzie is een andere realiteit, een verbeelde herinnering van vroeger, een moment uit het heden, ‘zoals / herschikken van adressenbestand / jij erin, jij eruit, levend, dood’. Wellicht ten overvloede, ik realiseer me dat dit fragment met zijn paradoxen op een aantal andere manieren te lezen is en dat leidt tot andere interpretaties.

De vierde afdeling ‘Een boterham eten met Brodsky’ gaat over het verblijf van deze Russische dichter op Poetry International in 1989. Hij had twee jaar daarvoor de Nobelprijs voor Literatuur gekregen. De poëtica van de vorige afdeling komt in concrete vorm terug in het slotgedicht ‘In het vliegtuig  naar Wenen, verbannen, 1972’. Uitgangspunt is het opgooien van een munt. In de eerste strofe lezen we: ‘Hij gooit een munt, slaat / die neer op de rug van zijn hand / belofte, zwaartekracht’. Weer die zwaartekracht, nu verbonden aan het toeval en het lot dat Joseph Brodsky te wachten staat. Wat heeft de toekomst voor hem in petto? In de slotstrofen krijgen de werkwoorden ‘uitvliegt’ en ‘openbarst’ een opmerkelijke betekenis.

Het is een dag als alle andere
dat hij zijn land uitvliegt

zijn koffer openbarst van vrijheid
de jassen zwaaien niet

hij gooit een munt
de lucht blijft leeg.

In de vijfde en laatste afdeling ‘Wat voortbeweegt’ koppelt de dichter het (voort)bewegen aan het aspect tijd. In een van de laatste gedichten wordt de ik-figuur losgemaakt van de dichter: ‘De dichter die op onverwachte tijden / bij mij inwoont / doet de boodschappen’. Dit gedicht eindigt met de persoon van de dichter die in een supermarkt rondloopt en bij ‘een zwart wimpermeisje’ afrekent, de ‘daklozenkrantenman’ ontloopt en de muzikant geen muntje kan geven, omdat ze de handen niet vrij heeft. Weer ‘in eigen huis’ gekomen propt ze de koelkast vol: aardser kan het niet. De dichter is weer thuis, maar wat is thuis? De dichter gaat na het boodschappen doen ogenblikkelijk aan het werk, ‘pakt de stofzuiger en begint’, want ‘overal ligt taal’. Juist ja, die betekenis heeft het woord ‘stofzuiger’ ook.

Vader, moeder, haar zoon en de dichter Joseph Brodsky zijn de verse helden. Helden van vroeger die ook nu nog vereerd worden, helden van nu die een verleden en nog een toekomst hebben. De bundel Verse helden geeft kriskras lezend zijn geheimen geleidelijk prijs: de grote die je het eerst ziet en herkent, daarna is het zoeken naar de kleine verborgenheden. Die zijn er volop, maar een aantal blijft in eerste instantie onzichtbaar. Ik blijf zoeken en lezen, geef het niet op, want deze ‘Verse helden vertellen verhalen / grote gebaren en kleine nuances’. Gerry van de Linden sluit de bundel af met het gedicht ‘Nogal leugenachtig lied van de dichter’, waarin ze zich in de slotstrofe afvraagt: ‘Wie zal treuren om de leugen / die ik ben als ik niet meer ben / maar in de aarde opgegaan’. Als je als dichter een waarachtige leugen bent, dan ben je nooit betreurenswaardig.

***
Gerry van der Linden publiceerde elf dichtbundels, een novelle en twee romans. Ze werd in 1975 ontdekt door Remco Campert en debuteerde met de dichtbundel De aantekening (1978). Ze ontving in 2007 de International Poetry Reward of Izmir (Turkije) en haar bundel Glazen jas werd in 2009 genomineerd voor de Brabantse Prijs der Letteren. Gerry van der Linden is docent aan de Schrijversvakschool te Amsterdam, daarnaast is ze beeldend kunstenaar.

 

     Andere berichten

Jan Holman – Jaag de veulens weg

Het verleden als obstakel voor vernieuwing door Paul Roelofsen - - Een verontrustende titel, die bij mij direct de vraag opriep waarom...