Martin M. Aart de Jong (1966) groeide op in een nieuwbouwwijk met uitzicht op een weiland waarachter een dorpsstraat zich uitstrekte. Op het weiland werd eens per jaar een fokveedag gehouden waarop ook de Nederlandse vereniging van Plattelandsvrouwen het kantklossen demonstreerde. De lampionnenoptocht en de plaatselijke wielerronde waren andere jaarlijkse hoogtepunten. Er waren uitstapjes naar Den Haag waar zijn Indische grootouders woonden. Bij het passeren van de Waldeck-Pyrmontkade sloeg hij met genoegen op het zwarte knopje. Zijn oma maakte heerlijke roti-kukus en andere verrukkelijke gerechten. Met zijn opa ging hij Italiaans ijs eten in de stad. Na een langdurige middelbare schooltijd belandde hij in Leiden waar hij uiteindelijk postdoctoraal sjeesde en een hobbelige loopbaan volgde die hem in Nepal bracht, het land dat hij als tweede thuisland ging beschouwen.
Zoals veel dichters kondig je jezelf aan met een wrang gevoel van understatement. Waarom hebben we er zoveel moeite mee onszelf te verkopen?
Er zijn dichters die het uitstekend kunnen. Het zit gedeeltelijk in de manier waarop ik ben opgegroeid. Het was niet zo voor de hand liggend dat ik zou gaan schrijven. Ook al bleek op de lagere school al dat ik wel een talent had op taalgebied. Ik was ook een van de betere leerlingen maar mijn stiefvader en moeder vonden het niet nodig dat ik VWO of HAVO ging doen. Ik mocht blij zijn met de MAVO. Ik denk dat daar wel een soort ingebakken bescheidenheid uit voortkomt. Aan de andere kant verzet ik me ook tegen de cultuur van winnaars. Ik heb het idee dat die er altijd geweest is maar sinds de jaren tachtig sterker is geworden. Succes werd een allesbepalende norm. Ik ervaar dat regelmatig als beklemmend.
Talent op taalgebied. Geen wiskunde-aanleg? Welke boeken stonden er thuis in de boekenkast?
Als ik me erop concentreerde kwam ik een heel eind. Uiteindelijk was ook op het VWO wiskunde A geen enorm obstakel.
Poeh, ik herinner me niet veel qua boeken uit mijn jeugd. De kinderbijbel las ik stuk, met name het Oude Testament en ook Griekse mythologie in vertaling. Maar toch heb ik het gevoel dat ik iets gemist heb. Ik had zo graag Latijn en Grieks geleerd. Misschien ga ik dat alsnog doen. Ik heb mezelf ook Devnagari leren lezen, het schrift waar Nepali en Hindi gebruik van maken.
Het centrum van het modern universum (‘wonend tussen twee gedichten en uitkijkend op een derde van Hugo Claus’); is de omgeving belangrijk voor het schrijven?
Ik ben heel gevoelig voor sfeer. Wat dat betreft ben ik ontzettend dankbaar dat ik in Leiden woon. De geschiedenis is hier zo voelbaar. Ik zit dit nu te typen in Old School, een tijdelijk etablissement aan het Pieterskerkhof in het hartje van de stad. Leiden heeft iets kneuterigs en tegelijkertijd ook een zekere grandeur. Geen enorme bravoure maar wel een eigenheid. De grachten zijn hier precies goed. Niet zo patserig breed als in Amsterdam en ook niet zo benauwend smal als in Delft. Ik ben zelden gelukkiger dan wanneer ik in mijn kajak door het water snij en opkijk naar boven. Dat er gedichten op de muren staan is voor mij bijna vanzelfsprekend geworden. Ik kan me de stad niet zonder indenken.
Levert delen met collega’s meer op dan delen met de toevallige luisteraar? (NV de Nieuwe wanhoop / Hongerlief)
Interactie is heel belangrijk. Met DJ Jan de Rijk heb ik programma’ s gemaakt die echt een breder publiek verdienden. En altijd live ingemixt met cd-spelers. Dat maakt het steeds weer spannend. Val ik op het goede moment in? Het kan ook misgaan. Hongerlief is inmiddels ter ziele. Maar met Wibo Kosters en Bjorn van Rozen werk ik nu samen onder de naam “Brommerdief”. Een heel plezierig samenwerkingsverband waarin af en toe anderen inschuiven. Het loopt prettig nu. Geen gedoe. Optreden en gaan. We geven elkaar ruimte en inspiratie.
De Turing-noteringen in de top 20 (‘de gladde wincultuur’) of het cv van de dichter.
Ik vind het eigenlijk steeds prettiger om geen bekende dichter te zijn. Ik kom er steeds meer toe om werk te lezen van anderen zonder me druk te maken of ik zelf wel zal slagen als dichter. Die Turing-noteringen waren leuk. Maar eerlijk gezegd denk ik niet dat ik dit jaar in ga zenden. Ik vind dat er goede dingen in staan maar vorig jaar stond er ook nogal wat afgrijselijks in. Het is lastig zo’n selectie en je kunt het nooit goed doen. Maar er is in mijn ogen wel een soort ondergrens. Bovendien raak ik veel te nerveus van het inzenden.
Dagelijkse werkzaamheden om de wereld nog beter te maken. Je gaf les in Nepal en was er reisbegeleider. Hoe maken we daar poëzie van?
Daar schuilt een zekere ironie in, je zou het zelfs als sarcasme kunnen opvatten. Er zijn nogal wat momenten waarop ik de wereld vervloek. De mensheid ook. Daarom heb ik ook gekozen voor de naam “NV de Nieuwe Wanhoop”. Het komt uit een gedicht van Tom Lanoye. Ik vond dat een briljante formulering. Het is een bizarre toestand, dat leven. Ik begrijp er werkelijk maar vrij weinig van en er zijn regelmatig momenten dat ik het leven als zinloos ervaar. Maar ik voel me ook een geluksvogel. Iedere dag stroomt er weer helder water uit de kraan. Heb ik meer dan genoeg te eten. Ontmoet ik aardige mensen. Veel te klagen heb ik momenteel niet.
Uit je blog: ‘ Misschien leven we wel voortdurend met het besef dat we incompleet zijn’.
Is dat niet de drijfveer voor elke ‘schepping’? Is er eigenlijk niet maar één thema?
Zoals alle informatie ook is te herleiden naar enen en nullen. Alles is simpel en complex tegelijk. Wanneer het leven je toelacht is het simpel. Wanneer je in gedeprimeerde staat een fles jenever leeg kiept in je keel wordt het lastig. Je moet voortdurend kijken. Met een open blik. Het denken niet omarmen maar als instrument gebruiken voor praktische zaken. Dat heb ik niet van mezelf. Het is mijn interpretatie van het werk van Jiddu Krishnamurti. Aan dat blog heb ik niets meer gedaan het afgelopen jaar. Het gaat mij er niet zozeer om iets goeds te doen. Goed en slecht zijn relatieve begrippen. Wanneer je iets voor anderen doet word je al snel als weldoener gezien, maar het geeft gewoon veel voldoening om iets voor anderen te kunnen betekenen. Bovendien voel ik een enorme band met de kinderen die ik heb lesgegeven in Nepal. Daar zou ik eigenlijk een boek over moeten schrijven. Maar ik ben er ook niet constant mee bezig en ik geniet ook van dingen die ik voor mezelf voor elkaar krijg. Volgende week ga ik een gestroomlijnde ligfiets aanschaffen. Dat vooruitzicht maakt me heel gelukkig. Als een kind van acht dat jarig is en zijn eerste fiets krijgt.
Dan in januari 2018 de uitgave door De Muze, een nieuwe uitgeverij in je woonplaats. Hoe belangrijk is het product?
Voor mij enorm belangrijk. Ik hou van taal die een zekere kracht heeft. HH ter Balkt is de afgelopen jaren mijn favoriete dichter geworden. Maar ook het werk van Delphine Lecompte vind ik geweldig. Dat je de gekte kunt loslaten op de taal. En dat de vorm daar eigenlijk een beetje achteraan hobbelt. Maar er is zoveel. Menno Wigman bewonder ik enorm. Die strakheid gekoppeld aan zijn woordkeuze die alle registers bestrijkt. Ik was als achttienjarige koortsachtig op zoek naar het ultieme gedicht dat een meeslepende cadans koppelde aan onontkoombare zeggingskracht. Dat klinkt nogal pathetisch, maar ik geloof wel dat je moet blijven zoeken. Een stip moet plaatsen op de horizon en daar willen zijn. Niet om het succes dat je ermee boekt maar om de beweging die je erdoor maakt. Je moet gewoon blijven bewegen. Er komen illustraties in de bundel, maar het wordt geen kermis. Wat ingetogen werk van Gijs Donker. Ik heb mijn tekst laten redigeren door Han Ruigrok, die leest veel en schrijft zelf goede gedichten. Dat was voor mij een absolute voorwaarde. Geen haastwerk. Ik heb er vertrouwen in dat het mooi wordt.
Interview Alja Spaan