‘Dichters zijn de losprijs van deze wereld’
door Hans Puper
Yannick Dangre (1987) heeft zijn bundel Nacht en navel zorgvuldig gecomponeerd. Een voorbeeld: het openingsgedicht gaat vooraf aan de eerste afdeling en heeft als titel ‘Naamloos’. Het gaat over de harde buitenwereld: het lot van de bootvluchtelingen. De titel kan op hen slaan, maar in ieder geval op het machteloos toekijkende lyrische ik: ‘(…) ze roepen mij / bij mijn naamloosheid.’ Het laatste gedicht, evenmin behorend tot een afdeling, eindigt met de regel ‘Geef me jouw naam’ en is naar binnen gericht: het gaat over een tot ondergang gedoemde liefde. De gedichten spiegelen elkaar en zijn daarmee aan elkaar verbonden.
De bundel heeft vijf afdelingen waarin we die verbinding terugzien. Achtereenvolgens: de binnenwereld (het innerlijk, de gedachten en beleving), buitenwereld, de verbinding tussen binnen- en buitenwereld, binnenwereld, buitenwereld.
De binnenwereld is niet zorgeloos. In de eerste afdeling, ‘Toi tu t’appelles Lolita’, wordt de wankele relatie beschreven tussen een zich tamelijk oud voelend lyrisch ‘ik’ en een veel jonger meisje – dat is zij in ieder geval naar de geest. De vierde afdeling, ‘Settima Santa’, gaat ook over de binnenwereld en daarin kijkt de dichter onder andere terug op zijn stukgelopen huwelijk. Hij heeft diepe spijt, vergeten kan hij zijn voormalige geliefde niet. Hij uit zijn onvervulbare verlangen op een bijbelse manier: ‘Het is weer die week waarin zij / knettert in mijn struiken’.
De buitenwereld met haar terrorisme, onnoemelijk leed en oorlogsgeweld is dreigend. Die dreiging is bovendien heel dichtbij. De titel van de tweede afdeling begint bijvoorbeeld met ‘ik’: ‘Moi je m’appelle’ en dan volgt een reeks gedichten met namen als titels: van het iconische, met gruis bedekte Syrische jongetje dat ontdaan in een ambulance zit, van terroristen en presidenten (Assad en Hollande). Deze personen zijn in deze reeks aan het woord. In het laatste gedicht zien we een klagende Allah: ‘Ik zit thuis en word er zo moe van, dat eeuwige / gekrakeel en geïnterpreteer van mijn naam’. Merk op dat Lolita in haar afdeling met ‘jij’ wordt aangeduid (‘Toi tu t’appelles Lolita’) en dat is een fractie afstandelijker. Ook dat is een manier om binnen- en buitenwereld bij elkaar te brengen.
De derde afdeling, over het dichterschap, heet niet voor niets ‘Stairway to hell’ – dat is heel wat anders dan de ‘Stairway to heaven’ van Led Zeppelin. Wat kun je in zo’n wereld nog als dichter? Wie ben je? In ‘Pamflet’ geeft hij een voorbeeld.
Ik bedenk wel eens: de hele wereld
wordt gegijzeld en ik zit vredig op dit blad
te zoeken naar de laatste punten en komma’s
van het menselijk karakter.
Misschien is het belachelijk en toch blijf ik beweren:
koop geen pamfletten maar poëten. Loop binnen
in hun openstaand verdriet. Vergeet het gekakel
van deze eenmalige aarde en broed alleen
je eigen betekenis uit.
En ach, misschien komt God mij ooit straffen
omdat ik de mensheid vastpin in de eenzelvigheid
van dit gedicht, maar ik zal blijven zingen
als dankzij mij ook maar één jonge kerel
de nuances van zijn navel leert lezen.
Ik bedenk wel eens:
dichters zijn de losprijs van deze wereld.
Een mooi gedicht. Ernst en grote woorden worden draaglijk gemaakt door de relativerende ironie: ‘koop geen pamfletten maar poëten’, maar de titel is grappig genoeg ‘Pamflet’. De regel eindigt met het mooie enjambement ‘Loop binnen’: regelrechte pamflettentaal. En die pamflettentaal wordt vervolgens weer onderuitgehaald: ‘Loop binnen / in hun verdriet’. De laatste vijf regels raken de kern van de bundel, zie de titel Nacht en navel, een toespeling op het lugubere Nacht und Nebel. De navel is het beeld voor de verbinding tussen het innerlijk en de buitenwereld. Iedere navel is anders en daarom moet je weten op welke unieke wijze je die verbinding legt. (Dat is een van de hoogste dingen die literatuur kan doen, maar inzicht betekent natuurlijk geen verlossing. Een goed gedicht verandert je eenzaamheid, zei Nijhoff – een prachtige observatie.) De buitenwereld wordt aangeduid met nacht: de donkere staat waarin die zich bevindt.
Het is in dit verband opvallend dat in de eerste buitenafdeling, ‘Moi j’appelle’, het perspectief bij de beschreven personen ligt en in de tweede, ‘Cidade de Deus’, bij het lyrisch ik. Hij spreekt daarin steden als Aleppo, Keulen en Jeruzalem toe. De laatste strofe van ‘Aleppo’: ‘Op geen zender kijk ik er nog van op / en ook jij zwijgt stil. Je bent net een mens: / je kunt niet wegkijken van jezelf.’
De titel brengt me op iets wat me hindert in de bundel. De eerste strofe van ‘Explosief’, het openingsgedicht van ‘Stairway to hell’, luidt als volgt:
Daar zit ik dan, dertig jaar en nog steeds
zoek ik het leven door doktertje te spelen
met een gedicht. Zo beluister ik de longen
van woorden, meet zorgvuldig de bloeddruk
van mijn metaforen en ik geef toe: aan het eind
worden mijn komma’s soms handtastelijk.
Helder en humoristisch, maar ik zou willen dat het doktertje af en toe wat meer op de achtergrond bleef. Het gaat me met name om de vele allusies, alleen al in de eerste afdeling rond de zeventien. Dat gaat irriteren, hoewel het onmiskenbaar is dat Dangre ze goed weet te integreren: ‘Dan ( … ) klets ik alle vorige minnaars uit je nek’ bijvoorbeeld. Of de mooie meerduidige regels (iets waar hij zeer goed in is): ‘Je hebt me, zei ik, je hebt me niet / in het midden gelaten, (…)’. Het meest geslaagd is de toespeling in de eerste strofe van ‘Omran Daqneesh’, het Syrische jongetje.
Daar zit ik dan, vijf jaar
en mijn gezicht vol gruis en grenzen
waar elke Amerikaan en Rus om vecht
boven mijn pet. Elke dag denk ik hen
in stilte omver.
De eerste vier woorden van deze strofe zijn identiek aan die uit het eerder geciteerde fragment uit ‘Stairway to Hell’ – geen toeval natuurlijk. Alle parallellieën, tegenstellingen, spiegelingen et cetera zijn functioneel, maar ze dringen zich niet op. Aan Mulischiaanse circusacrobatiek bezondigt Yannick Dangre zich niet.
Aanvankelijk vond ik de gedichten over de buitenwereld minder sterk, omdat het engagement een wat obligate indruk maakte: zo kennen de meesten van ons de frustrerende machteloosheid die je kan overvallen bij het zien van zoveel ellende. Maar dat veranderde toen de fascinerende invalshoek tot me doordrong: de poëticale verbinding van binnen- en buitenwereld. Voor zijn liefdeslyriek was ik al gevallen:
WAT WIJ ZEGGEN
Je hebt me, zei ik, je hebt me niet
in het midden gelaten, viel mij binnen
als lenig licht in een kamer en je brak er
mijn angsten uit, verving mijn verleden
door je volle ornaat van kont, zweet
en hinnikende tepels.
Verander je leven, zei je, en ik deed het,
at mijn berouw op tot de laatste krop
in mijn keel, nam mijn voornemens mee
naar je tafel en altijd lachte je dan
om de kilo’s achterstallige angst
in het vriesvak.
Dat gaat nooit voorbij, zeggen we
terwijl mijn adem soms al op je rotsen
kapotslaat, ik mijn zwarte zaad verzamel
voor later. Toch blijf je dat jonge veulen
in mijn contreien en ook jij weet dat ik
in je dijen nog steeds voor het grijpen lig.
Al met al vind ik Nacht en navel een van de beste bundels die ik het afgelopen jaar heb gelezen.
***
Yannick Dangre (1987) is schrijver en dichter. Zijn debuutbundel Meisje dat ik nog moet (2011) werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en bekroond met de Herman de Coninckprijs.