Meliza de Vries (1982)
Hoe we ons opladen
Tussen kwijtraken en blijven wachten 
 verlengen we kabels voor een beter bereik,
 om je te laten struikelen als je binnenkomt.
We vormen een comité met plakkerige handen
 van zuurstokken en limonade, te sterk gemengd:
 er zitten gaten in onze harten
als de kleine wijzer op de tien staat, volgen we hem 
 tot we naar lege batterijen verlangen,
 in plus- en mintekens zijn veranderd.
Marnix Speybroeck (1947)
PIÈCE ANNICK
Verhalen in het Noorden begonnen altijd al met kerven,
 met runen uit het juiste hout gesneden, met geur van vers 
 gevelde bomen, met eeuwenoude bossen waarin wij allen
 ooit verdwalen. Geboekstaafd krijgen wij de namen waarmee 
 we moeten leren leven: tijger, krijger, zwijger …
Voor je mij benoemt, moet je weten wie ik ben. Een boeienkoningin
 de handen op de rug gebonden. Een slang die telkens weer vervelt. 
 Het jonger zusje van Peer Gynt met zeker duizend rokken, niemand 
 kleedt mij ooit volledig uit. Ik ben een artisjokkeneetster, blad na blad 
 heb ik gedegusteerd tot enkel nog het hartvlees bleef.
Dit zijn de dingen waar ik goed in ben: het enteren van ogen, 
 het boeten van gekwetste harten, het rijden zonder teugels
 op paarden met een zwart gebit, het verloren lopen in ander-
 mans verhalen, het vullen van putten met spijt, en ondanks 
 alles het vruchteloos opnieuw beginnen.
Aanbid me niet, bewonder het pigment dat mij verbeeldt, schrik niet 
 als je hand het canvas raakt, tast toe, geen bonzend hart dat wacht, 
 geen longen vullen zich met lucht, geen lippen tuiten zich tot kus. 
 Lees mij als een loos alarm want zwart was nooit een kleur.
 Roder rood zal niemand ooit je schenken.
Geschreven bij het werk van beeldend kunstenaar Annick Van Deynze
Bert van den Helder (1960)
Puberpoëzie
Hij kucht en dan onthult hij het gedicht
 Verheugd dat hij haar nu durft aan te spreken
 Zijn stem is vast, er klinken geen gebreken
 En hij ontwaart een lach op haar gezicht
Zij is zijn muze sinds een zestal weken
 Toen heeft hij haar gezien bij lentelicht
 Haar wilde krullen hebben hem ontwricht
 Haar ogen hebben door zijn ziel gekeken
Hij wist zijn zinnen in een vers te vangen
 En nu zij hem gewoon zijn gang laat gaan
 Vertellen al die woorden zijn verlangen
Helaas heeft zij hem niet zo goed verstaan
 Ze roept, wijst naar de draden langs haar wangen
 “Ik heb mijn oortjes in en Techno aan”

