door Jan Buijsse
Meander Klassieker 217
Voordat ik de kopij voor deze klassieker ontving, had ik nog nooit van Remy C. van de Kerckhove gehoord. Toch is hij in België geen onbekende, en speelde hij een belangrijke rol bij de vernieuwing in de Vlaamse poëzie kort na de Tweede Wereldoorlog. Het is dus een goede zaak dat Jan Buijsse met een gedegen bespreking deze dichter aan de vergetelheid ontrukt.
_
als bij valavond de bomen aan het minnewater geuren
zo was de regen doordrenkt van paradijsen
dan rennen de ratten
rennen de ratten
achter mij aan
_
een doffe plons rukt de lippen der verliefden vanéén
de schim van memling schaterlacht
want elke omhelzing is zo oud
ouder dan het brood
der menselijke zwanen
_
guido gezelle
staat in de nacht
alleen
_
het beeld is dood
het beeld is koud
_
aan het gruuthuuse
rennen de ratten rennen de ratten
om mij
heen
_
als door de valavond de angst om mij schuift
mij grijpt mij kust mij schudt
mij fluistert dat ik sterven moet
en dood zijn dood zijn dood zijn
dan rennen de ratten rennen de ratten
om mij heen
_
_
Remy C. van de Kerckhove (1921-1958)
_
Uit: De schim van Memling (1950)
Uitgever: De Sikkel
Is Remy C. van de Kerckhove in Nederland een vrijwel onbekende dichter, in Vlaanderen geniet hij de nodige faam, onder andere als mede-oprichter van het avant-garde tijdschrift Tijd en Mens (met als ondertitel ‘Tijdschrift van de nieuwe generatie’ (1949-1955)). Het blad zette zich af tegen de traditionele, klassieke poëzie die de expressionistische bloei van na de Eerste Wereldoorlog had afgelost. Met Tijd en Mens wordt weer gekozen voor het individuele experiment, vaak in een expressionistische vorm. In een aantal van Van de Kerckhoves gedichten is de invloed van Paul van Ostaijen onmiskenbaar aanwezig, niet alleen in inhoud of vorm, hij schreef ook een ‘Lied voor Paul van Ostaijen’ over zijn grote voorbeeld. Maar daarnaast was hij zichzelf: een dichter met een sterk ethische inslag die zijn nihilistische opvattingen over de mens in zijn tijd verwoordde.
Het creatieve werk waar het eerste nummer van Tijd en Mens mee opent, is de reeks ‘De vier zustersteden’. ‘Brugge’ is daar het vierde gedicht van (1). De andere drie zijn, in deze volgorde, ‘Hiroshima’, ‘Nürnberg’ en ‘Parijs’. Het is een opmerkelijke reeks met een even opmerkelijke titel: door het bepalend lidwoord ‘de’ worden de steden bij elkaar genomen. Ze zijn elkaars gelijke, horen bij elkaar. Gaan twee van de drie andere gedichten over de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog (2), Brugge lijkt daar op het eerste gezicht ver van te staan. Verder is voor elke Vlaming de verwijzing naar Karel Ledegancks De drie zustersteden. Vaderlandsche trilogie (1849) duidelijk. Ook hierin speelt Brugge een rol, naast Gent en Antwerpen. Aan elk van deze steden wijdde Ledeganck een ‘lierdicht’ in de beste romantische tradities. Van Brugge wordt het roemrijk verleden beschreven, het verval waarin de stad daarna verkeert (‘Maer ach, de hand des doods drukt loodzwaer op u neder’) en de schone toekomst die zeker voor de stad zal komen. Brugge als stad des doods. In 1892 zal Georges Rodenbach er nog een symbolistisch schepje bovenop doen in Bruges-la-Morte.
Nu het gedicht van Van de Kerckhove. Na de tijdschriftuitgave verscheen het in de bundel De schim van Memling (1950). 118 woorden in zes strofen. Het geeft in een expressionistische vorm niet bepaald het beeld van het toeristisch-overbevolkte Brugge zoals wij dat tegenwoordig kennen en waarin wij een drukker wandeling van het Minnewater naar het Gruuthuse moeten maken. Het gedicht lijkt in te zetten met een verklarend voegwoord, zoiets als ‘wanneer’. Maar doorlezend naar de tweede regel blijkt het om een vergelijking te gaan. Dan is dat ‘als’ meer iets als ‘zoals’. Hoe dan ook, bij het Minnewater is het paradijselijk: de bomen geuren en de levengevende regen geurt (3). Maar nee, de eerste verklaring gaat wel degelijk op: als de bomen geuren, bij de beginnende schemering, dan rennen de ratten. Met een doffe plons verdwijnen zij in het water, althans voor het ogenblik. Wie met deze Natureingang een lyrische voortzetting verwacht, wordt op het verkeerde been gezet. Het Minnewater is niet zo lieflijk als geliefden menen. Want we moeten er ook aan denken dat een minne een ‘meerwijf’, een lokkende watergeest, is en het Minnewater weinig met beminnen te maken heeft. De geestverschijning van de laatmiddeleeuwse schilder Hans Memling kan er wel – maar niet al te vrolijk – om lachen: er wordt al langer gemind dan er koppels zwanen zwemmen in het Minnewater. Memling zorgt hier voor een late verdrijving uit het Paradijs.
De tocht gaat verder door het avondlijk Brugge, langs het standbeeld van Gezelle dat dood en koud is. In tegenstelling tot de lichte en bevrijdende poëzie van de Brugse priester-dichter, lijkt Van de Kerckhove te zeggen, die zijn literatuurgeschiedenis natuurlijk wel kende. ‘Ge sloegt het ritme van Uw bron/ tot ’t ruisen van een brede stroom’ schreef Van de Kerckhove in zijn ‘Lied voor Guido Gezelle’ (4). Langs het beeld naar het paleis van Lodewijk van Gruuthuse, ook al zo’n verwijzing naar de poëzie. Want ik denk dan onmiddellijk aan het ‘Egidiuslied’: ook Van de Kerckhove ‘moet noch zinghen een liedekijn/ Nochtan moet emmer ghestorven sijn’ (5).
Een liedekijn vol angst. Want voortdurend waart de angst om hem heen, een voortduring die benadrukt wordt door de anafoor ‘dan rennen de ratten’, aanvankelijk achter hem, maar hij kan er niet aan ontsnappen, nu rennen ze om hem heen. En zij kondigen zijn dood aan. Toch zijn de zich voortzettende actieve werkwoorden waarmee de angst zich aan hem opdringt uit een heel ander register: schuiven, grijpen, kussen, schudden, fluisteren passen bij een gepassioneerde liefdesdaad. Het lijkt alsof de ik-figuur juist naar die – verlossende – dood verlangt. De dood, onontkoombaar verwoord in een benadrukkende herhaling.
Het is geen prettige loop door Brugge. De laatste strofe laat niets aan onduidelijkheid over. Hij sluit aan bij de eerste met een woordelijk bijna identieke eerste regel. Maar ‘bij valavond’ is nu ‘door de valavond’. Aan het woord ‘valavond’ moet dan ook een ruimere betekenis gegeven worden dan alleen die van de beginnende schemering. Het heeft te maken met verval en ondergang. De oorlog en de tastbare gevolgen ervan hebben Van de Kerckhove diep geraakt en grote delen van zijn naoorlogs werk zijn er de uiting van. In de eerste maanden van 1945 was hij met het Amerikaanse leger in Zuid-Duitsland, o.a. in München, Neurenberg en Dachau. In elk van de gedichten in zijn stedencyclus is op enigerlei manier sprake van ontreddering, ondergang, dood, chaos. ‘Brugge’ past daarin. In het naoorlogse werk van Van de Kerckhove is de desillusie nooit ver weg: ‘zo danste ooit mijn angst in het licht/ van een brandende kathedraal’, maar er is ook de volgende aarzelende wetenschap: ‘uit de duistere schok van woord en/ ondergang ontspringt de snel dovende/ genster [vonk] van het bevrijdend gedicht’ (6).
Jan Buijsse
____
- In de bundel De schim van Memling is de reeks uitgebreid met ‘Stalingrad’ en ‘Berlijn’. De volgorde is veranderd; de oorspronkelijke gedichten zijn ontdaan van hoofdletters en interpunctie. De oorspronkelijke, samenvattende titel ‘De vier zustersteden’ is vervallen. ‘Brugge’ is dan het eerste gedicht. Door het uitbreiden met o.a. ‘Berlijn’ is er onmiddellijk een reminiscentie aan de reeks van Marsman met ook daarin ‘Berlijn’. De twee gedichten verschillen echter sterk: waar Marsman de stad bekijkt als een schilderij – met o.a. een verwijzing naar Franz Marc –, ziet Van de Kerckhove een schuldige stad.
- ‘Parijs’ stelt een vraag aan Pablo Picasso over zijn mensbeeld.
- Als het regent, valt een onmiskenbare geur te ruiken.
- De gedichten voor Paul van Ostaijen en Guido Gezelle staan in Gebed voor de kraaien(1948). Evenals De schim van Memling is deze bundel opgenomen in de Verzamelde gedichten (1974, Manteau).
- Twee regels uit het ‘Egidiuslied’, uit het Gruuthusehandschrift: Nochtan moet emmer ghestorven sijn: toch moet ook ik ooit zéker sterven.
Het Gruuthusehandschrift is een vroeg-15e-eeuws handschrift, genoemd naar de vermogende koopman Lodewijk van Gruuthuse die het later in die eeuw in bezit had. Het Gruuthuse is een museaal gebouw in Brugge, Guido Gezelle staat er min of meer tegenover op zijn sokkel. Grute of gruit was een plantaardige smaakstof die gebruikt werd bij het brouwen van bier. De heren van Gruuthuse hadden er het monopolie op. - De laatste vijf regels van het gedicht ‘De schim van Memling’, het gedicht dat in de gelijknamige bundel onmiddellijk voor ‘Brugge’ staat.