Een kleine selectie uitgelezen pralines
door Eric van Loo
Het poëziedebuut van Karim Schelkens is een bundel naar mijn hart. Een bescheiden aantal korte, compacte gedichten, veelzeggend in hun eenvoud. De titel past hier goed bij: enkel tegen enkel. Er zit iets van eenzaamheid in, gedichten worden meestal alleen geschreven en alleen gelezen. De foto op de voorkant is hier een rake en tegelijkertijd vervreemdende illustratie bij. De flaptekst belooft ons ‘bedrieglijk heldere verzen’. Bij de eerste tekst gaat dit al direct mis:
Hoe moeten we deze tekst lezen, horizontaal of verticaal? En waarom die spelfout in de drieledige titel? ‘Sprake’ kan nog wel, wanneer iets ter sprake komt. En ook ter plekke is een staande uitdrukking. Maar schrijven kan niet zonder de eind-n, al spreken we die niet altijd hoorbaar uit. De woorden onder ‘Plekke’ bevatten aanvankelijk inderdaad plaatsnamen, plekken waar c.q. waarover een gedicht geschreven kan zijn. Maar de laatste drie woorden van de kolom kennen een onheilspellende opbouw: tuin – woestijn – bermbom. Het horizontaal lezen van de woorden biedt weinig aanknopingspunten. Verrassend, hoe hier op het laatst de regel van drie woorden per regel doorbroken wordt, eerst voorzichtig met het tweedelige post-it, en dan dwars tegen alle eenvoud in: ‘volle witte lijn’. De teksten op de volgende bladzijden zijn een stuk helderder, maar vaak inderdaad ‘bedrieglijk helder’. Staat er wel wat er staat? Zorgvuldige lezing en herlezing is geboden.
SCHERMEN
in ons midden
heerst leegstand en kruisen
degens kortstondige tics
de rest is in linten gesnoerd
gehijg achter maskers
en af en toe de schok
van iets dat raakt
Een eenvoudig gedichtje over schermen: degens, maskers, de linten waarmee het schermvest wordt dichtgeregen, de schok bij een touché. Maar eerlijk gezegd dacht ik bij de titel ‘schermen’ totaal niet aan de gelijknamige sport, maar eerder aan de beeldschermen waarachter we ons steeds meer verstoppen. De dichter schrijft: ‘in ons midden / heerst leegstand’. Het ‘gehijg achter maskers’ is natuurlijk niet iets dat alleen van deze tijd is. In de jaren zeventig, met als hoogtepunt de praktijk van de sensitivitytraining, was het nogal ‘in’ om te stellen dat we allemaal een masker dragen. Of zoals Van Kooten en De Bie zongen: ‘Als je nou ‘ns geen masker droeg, zou je dat niet beter staan’ (‘ Zoek jezelf’, 1975). De metafoor van het schermen voor de afstandelijkheid en spaarzaamheid van het menselijk contact treft me als een schok. Met het bedrieglijk eenvoudige woordje ‘schermen’ heeft de dichter mij twee keer op het verkeerde been gezet.
Het motto van de bundel is overigens verre van eenvoudig. Schelkens schotelt ons zonder vertaling een tekst van Martialis voor: ‘Sunt bona sunt quaedam mediocria sunt mala plura quae legis hic: aliter non fit, Auite, liber’. Een onbescheiden vertoon van bescheidenheid. Waarschijnlijk is het Latijn hem zo vertrouwd, dat hij een vertaling overbodig vond. Want hoewel de flaptekst in de eerste plaats melding maakt dat Schelkens teken- en schilderkunst volgde aan de Academies van Lier en Mechelen, studeerde hij later kerkgeschiedenis en promoveerde hij in 2007 met een proefschrift over de geschiedenis van het Tweede Vaticaans Concilie. Tegenwoordig doceert hij hedendaagse religiegeschiedenis aan de universiteiten van Leuven en Tilburg.
Zijn taalgebruik is echter geenszins academisch te noemen. De flaptekst vat het krachtig samen: ‘De woorden zijn herkenbaar en alledaags, lijken losjes op het blad geschud, maar vooral voor wie herleest ontvouwt zich langzaam een verrassende geologie van betekenissen.’ Meerduidigheid wordt in zijn poëzie tot stand gebracht door dubbele betekenissen (zoals bij het woord ‘schermen’), door een compacte syntaxis en door zorgvuldig toegepaste enjambementen. In een enkel geval weet hij bij zijn streven naar meerduidigheid de verleiding van woordspelingen niet te weerstaan. Zo worden in het slotgedicht de ‘horden’ die op de veerpont wachten aangeduid als ‘haveloze kijkcijfers’. Vaker worden we echter getroffen door rake formuleringen, die als smaakexplosies middenin een gedicht kunnen verrassen. In een gedicht over Parijs: ‘triomf bedelt / jichtig onder bogen’. En over de Portugese stad Braga: ‘terwijl verderop in kroegen dieventalen / kapotte ramen beslaan’. Of in ‘Gewoon’: ‘het is waarom, van alle tijden juist / de futur simple mij het moeilijkst lijkt’. Om hieruit één betekenis te laten oplichten: het is van alle tijden, dat we ons zorgen maken over de toekomst. En tot slot van dit rijtje een mooi romantisch citaat uit ‘Wekker’: ‘hier slaap ik, omsingeld / door het lege afgietsel / van je kussen’.
Nog één gedicht dan maar. Wie vindt dat dit naar meer smaakt, verwijs ik graag naar de boekhandel:
LVIV
geen konijn delft
hier nog holen
de grond is te hard en de afstand
haarscherp aanwezig
zelfs duizendblad stelpt niet
langer de wonden
wie in deze streek wortel schoot
had talent als jager
De woorden lijken losjes op het blad geschud. Maar elke keer dat ik het lees proef ik weer iets nieuws. Het ongebruikelijke ‘delft’ verwijst naar de kolenindustrie, die in de streek rond Lviv (Oekraïne) nog in volle bloei is, en zijn sporen in het landschap achterlaat. En de wortel in de voorlaatste regel grijpt ook weer schitterend terug op het (afwezige) konijn. In een Eerste Indruk op ooteoote.nl zal ik dieper op dit gedicht ingaan.
In mijn kerstpakket zat dit jaar een doosje Leonidas bonbons. In het doosje zat een foldertje waarop van elke bonbon precies verteld werd wat erin zat. Bij enkel tegen enkel zitten zelfs twee van dit soort foldertjes. De (on)bescheiden tekst van Martialis : ‘Er zijn goede dingen, bepaalde dingen zijn middelmatig, maar meer dingen, die je hier leest, zijn slecht: op een andere wijze wordt geen boek gemaakt, Avítus.’ En natuurlijk de tekst met de kolommen waar deze bespreking mee geopend werd.