Vera Steenput (1961)
Achter het raam
Ze schommelt van donker
 naar zwart. Tussen 
 de wolken vermoedt ze haar
 mistige kinderen.
De kamer klemt.
 Gedachten houden haar
 in de greep, ze vlucht
 het rijk der stormen in.
Buiten wenkt het vuur
 peloton dat eindelijk
 haar winter aan
 flarden zal schieten.
Annemarie Van Harten (1963)
Middenstandsdochter 1966
Misschien klopt het beeld niet zo exact
 Die ochtend, na mijn amandel operatie
 Mijn moeder was de laatste van de
 moeders die ons kwamen halen
 Ik zat op een bankje, in herinnering
 van steen
Met mijn tas gepakt
 in het midden
 Ik hield hem vast
 alsof hij in die koude kale gang
 een soort van moeder was
Ik durfde niet meer op te staan
 Was bang voor altijd kwijt te raken
 In principe wil ik daarom nooit meer
 ergens heen
Totdat mijn moeder eindelijk kwam
 Zei dat het zo druk was op de zaak
 Niets aan de hand, dat was het vaak
 Maar dat had niets met mij te maken
Robin Wim Hutse (1993)
mon démon
het is niet onder mijn adem dat ik je vinden zal maar 
 in mijn nachtcanvas van kruinen en wijn,
 maanverlichte condenssporen als krijt
je trekt een lijn in de lucht die de kust wordt van een land
 waar je sigaretten zichzelf roken en tuinsproeiers 
 me zacht in je herinnering sissen
het is het eb dat je tot onder mijn vel voert
 en het graniet in mijn keel erodeert
 steeds dieper in papier
mijn alfa en omega, 
 zomervrouw die leeft in mijn voorhoofd en 
 langzaam naar oogst groeit
Jan De Bruyn (1959)
sturm und drang
Nee we gaan de kleren niet uit
 snel nog even dit of dat ondernemen
 geen cursus diepzeeduiken 
 overwegen
rücksichtslos voorvaderen 
 opzoeken of de plaats waar je wieg heeft gestaan
 niet als bezeten de jaren 
 terugtellen
dan wel als een spoetnik op de wijze van een derwisj 
 eclipseren in de toekomst
 geen katten in zakken
 meer kopen
dronken in het donker paleistrappen bestormen 
 als er een schot voor de boeg wordt gelost
 onbekrompen gevoelens 
 als elastiekjes
oprekken en achteraf glashard alles ontkennen
 geen meewarigheid voorwenden 
 of gekke bekken 
 trekken
Xander L Jongejan (1973)
1
Voetje voor voetje schuifelt hij voor me uit de slagerswinkel in rustig wacht hij op zijn beurt geen 
 haast hij heeft al lang op allerlei gewacht zijn jas is dik zijn huid is dun vlekkerig bruin en geel en 
 rood een doffe ring hangt wijd tegen zijn reumaknokkel aan zijn haar gekamd maar toch niet net
 ooit messcherp de vouwen in zijn broek en ook zijn blik maar die is mat en nat zie je hem voor je?
 zijn das als altijd toch gestrikt dat hoort voor zijn ronde langs slager groenteman rituelen worden 
 voortgezet ondanks alles het is houvast uit zijn shopper steekt het verse bospeengroen verder 
 vermoed ik aardappels jenever verrast als hij al aan de beurt is vraagt hij om 1 hamburger 1 het 
 afgepaste kleingeld rinkelt in zijn hand de slagersjongen steekt een vinger in de lucht: 1? Ja, zucht 
 hij, 1.

