De ruimte van het volledig leven
door Herbert Mouwen
Nu het wat rustiger is geworden rondom het verschijnen van Lucebert. Biografie van Wim Hazeu komt er ruimte om het over andere zaken te hebben dan over zijn correspondentie vanuit Duitsland met zijn vriendin Tiny Koppijn. ‘Onder die brieven Heil Hitler en Sieg Heil zetten’, is nogal wat, hoorde ik iemand zeggen, ‘dat moet in deze tijd gevolgen hebben voor de waardering van zijn werk’. Daar dacht ik niet meteen aan. De laatste dagen heb ik veel gedichten van Lucebert herlezen. Ik ontken niet dat ik als lezer anders lees, anders oplet wanneer ik nu zijn gedichten lees. Echter, ik kom niet tot een andere waardering van zijn werk, laat staan tot een afkeuring. Als ik eerlijk ben, vraag ik me af waarnaar ik op zoek was bij het herlezen van zijn werk. Wilde ik in zijn poëzie bewijzen vinden dat hij als jongeman met zijn ideeën fout zat in de oorlog? Wilde ik dat concreet kunnen aanwijzen in een aantal gedichten van hem? Was poëzielezen voor mij ineens verworden tot spoorzoekertje spelen? In een interview in de Volkskrant zegt Hazeu dat hij niet gelooft dat Luceberts tekeningen en schilderijen ‘met terugwerkende kracht besmet zijn door de oorlog’. Gelukkig maar. Wel gelooft Hazeu dat ze voortkomen uit de oorlog: ‘Lucebert neemt in zijn werk wraak op de oorlog. Wraak op zichzelf.’ Die conclusie lijkt me net een stap te ver, zeker wanneer het zijn totale oeuvre betreft. Moet zijn werk zo geïnterpreteerd en zijn zwijgzaamheid na de oorlog zo verklaard worden?
Wanneer ik de gedichten van Lucebert lees, dan valt het me op dat veel van zijn poëzie over angst gaat. Waar die angst vandaan komt, dat is een van de mysteries van zijn gedichten. Is dat de angst dat zijn sympathieën voor nazi-Duitsland uit zijn jeugd bekend worden? Dat lijkt me een te beperkte opvatting. Ik kom eerder uit bij een vorm van een persoonlijke existentiële angst, een angst die leidt tot een groot eenzaamheidsgevoel. Ik vind dat we zijn gedichten los van de maker moeten zien. Ik wil al heel lang naar de ‘achterkant’ van Luceberts poëzie en de biografie van Wim Hazeu heeft mij daarin niet verder geholpen. Dat neem ik Hazeu niet kwalijk, want ik weet al lang dat de koppeling van Luceberts gedichten aan allerlei biografische gegevens in veel gevallen weinig tot niets oplevert. In een brief van Lucebert op 7 april 1947 aan Piet Kuyk, die een verslag had gemaakt van een lezing die hij had gehouden onder de titel ‘Stervend Contact’, geeft hij inzicht in zijn gevoel van ‘innerlijke gespletenheid’. Wellicht is dit citaat een ingang om vat te krijgen op het werk en op de persoon van deze woordenaar-beeldenaar. Na een uitgebreid zelfbeklag schrijft Lucebert: ‘…’t Is een interessante gespletenheid, ik denk dat wanneer ik eens een zekere roem krijg, een object van biografennieuwsgierigheid zal worden. Die gespletenheid openbaart zich in alles, letterlijk alles. Neem bijvoorbeeld mijn kunstenaarschap, aan de ene zijde een beeldend talent, aan de andere kant een zuiver literaire gave. En die twee bevechten elkaar niet zo mis, neem dat van mij aan. Dan m’n karakter, eenerzijds ben ik stil, gedienstig, ascetisch, knielzuchtig zelfs, anderzijds ben ik oproerig, onrechtvaardig, dictatoriaal, ongelooflijk heerszuchtig. Ik houd van de aarde, van al wat sappig en vlezig is, maar ik houd ook van de hemel, van de zuivere zielsstaat waarin het lichaam gekastijd wordt.’ De gespletenheid en de grote zelfkennis herken ik wanneer ik deze biografie lees, maar de persoon en de kunstenaar Lucebert is daar niet volledig onder te vangen. Het lukt me niet. De kikkers blijven uit de kruiwagen springen. Lucebert blijft je verrassen.
Bronnen van deze biografie zijn de gesprekken van Hazeu met Luceberts weduwe Tony, de archieven van het Literatuurmuseum te Den Haag, het Stedelijk Museum te Amsterdam en de Lucebert Stichting te Amsterdam/Bergen en talrijke persoonlijke archieven. Luceberts dochters Henny, Noa en Maia verleenden alle medewerking aan de biografie van Hazeu. Ook het Lucebert-archief van biograaf Peter Hofman – hij publiceerde in 2004 Lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert – was van betekenis voor deze biografie. Opmerkelijk is de grote lijst met Lucebert-interviews die Hazeu heeft kunnen raadplegen. Over de dichter-schilder Lucebert zijn veel journalistieke artikelen, essays en wetenschappelijke publicaties verschenen. Hazeu heeft er ruimschoots gebruik van gemaakt.
De biografie verdrinkt niet in een overdaad aan feiten. Luceberts levensverhaal is verdeeld in korte thematische hoofdstukken. Het geeft de lezer de mogelijkheid gericht naar bepaalde zaken te zoeken. In het algemeen zijn de biografische gegevens op een aantrekkelijke manier verweven met historische gebeurtenissen. De tekst is vlot te lezen. Hazeu maakt veel gebruik van citaten van Lucebert zelf. Belangrijke personen uit zijn omgeving bespreekt hij kort in relatie tot Lucebert. De ontwikkeling van Lucebert als dichter en schilder is langs een groot aantal lijnen te volgen. Hazeu heeft uitgebreid aandacht voor de invloed van buitenlandse kunstenaars als Hans Arp, Paul Élouard, Friedrich Hölderlin en Rainer Maria Rilke. Ook bewondert Lucebert de Nederlandse dichters Paul van Ostayen en Herman Gorter. Hij behoort tot de kring van Vijftigers die verder bestaat uit de dichters Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Jan Elburg, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Rudy Kousbroek en Hans Andreus, ook een broeder in zwijgzaamheid, behoren tot zijn vriendenkring. Wat hen bindt, is niet alleen hun antiburgerlijke levenshouding en de nieuwe, experimentele poëzie, maar ook de voortdurende armoede en het gebrek aan een fatsoenlijke woonruimte. De dichters zijn dagelijks op zoek naar verbetering van hun wooncomfort. Ze verhuizen continu van hot naar her en wonen bij elkaar in. De invloed van Karel Appel op zijn schilderscarrière is groot geweest. Beiden bedienden zich van de zogenaamde poème-peintures. Appel was verder in zijn ontwikkeling als beeldend kunstenaar dan Lucebert. Voor Lucebert was Karel Appel een voorbeeld, niet alleen artistiek maar ook zakelijk, vooral omdat hij wereldwijd zijn vleugels uitsloeg. Lucebert bleef thuis in zijn atelier op de Boendermakerhof in Bergen. Zijn vrouw Tony was zijn reizende manager, zij ging met zijn beeldende werk langs de galeries en creëerde een uitgebreid Lucebert-netwerk.
Hazeu gaat uitgebreid in op de kritiek die de jonge Lucebert kreeg op zijn werk als dichter. Dit doet hij vooral aan de hand van citaten uit kritieken. Michel van der Plas, Hendrik de Vries, Hans Gomperts, Bertus Aafjes en later ook B. Polak hebben grote moeite met de vorm, inhoud, betekenis en toon van zijn gedichten. In de gangbare tijdschriften keuren zij de gedichten af. Ze vinden deze in het zwart geklede, altijd trui dragende dichter maar een rare snuiter, gevaarlijk zelfs. De critici doen zijn poëzie af als onbegrijpelijk en vinden dat zijn gedichten niet boven het niveau van infantiel gestamel uitkomen. Hazeu citeert uitgebreid uit de reacties van Lucebert op deze kritieken; het zijn juweeltjes om te lezen. Lucebert weet op venijnige en meedogenloze wijze de aanvallen van zijn criticasters te pareren en duidelijk te maken dat hij als naoorlogse dichter ‘oude vormen en hoogdravendheid’ achter zich wil laten. Het duurt enige jaren voordat hij als dichter waardering krijgt. Zijn collega-dichters – en dan vooral Gerrit Kouwenaar – nemen het consequent voor hem op en herkennen zijn buitengewone talent. Ook Harry Mulisch erkent zijn grootheid.
Luceberts ontmoeting en vriendschap met Bertold Brecht is in de hoofdstukken 23 en 24 fraai uitgewerkt. Hij verblijft in Berlijn, maakt een mislukte reis naar Bulgarije, en komt amper tot schrijven. Brecht en Lucebert zijn gewaagd aan elkaar. Dat leidt niet alleen tot interessante politiek-ideologische gesprekken, maar ook tot onbegrip. Tegelijkertijd wordt een boeiend beeld geschetst van het toenmalige Oost-Berlijn. West-Berlijn wordt met Oost-Berlijn vergeleken en in Oost-Berlijn herkent Lucebert veel van het naoorlogse Amsterdam. Brecht was teleurgesteld dat de ‘talentvolle Hollandse dichter’ er niet toe kwam een toneelstuk voor zijn theatergroep te schrijven. Lucebert ging naar Bulgarije en om daarnaar toe te kunnen reizen was hij ondertussen lid geworden van de communistische partij, anders kwam hij het land niet binnen. Een aardig detail.
Lucebert. Biografie is een goed verzorgde, lezenswaardige biografie geworden. Tegelijkertijd is het ook een oerdegelijk boek. Omdat het over de dichter-schilder Lucebert gaat, een kunstenaar met een grillig, soms explosief karakter, zou je wensen dat het taalgebruik van Hazeu stilistisch gezien op een aantal momenten spectaculairder zou zijn. Gelukkig staat het boek boordevol citaten en fragmenten van Lucebert zelf. Deze zijn goed gekozen en zorgen ervoor dat biografie de aandacht van de lezer blijft trekken. Het boek bevat zwartwit- en kleurenfoto’s van Luceberts beeldende werk, van de dichter tussen zijn vrienden en van de beeldend kunstenaar aan het werk in zijn atelier. De dood van Lucebert wordt in het laatste hoofdstuk beschreven aan de hand van fragmenten van gedichten van collega-dichters. Hazeu geeft aan het slot de tekst weer die op een plaquette van glas op zijn graf te lezen is: ‘Als ik geen dichter was zou ik uit honderden woordwonden bloeden niets zou mij helpen geen gevleugeld woord geen hemels woord zou het bloeden stelpen.’ Lucebert is dichter, een groot dichter.
***
Wim Hazeu is schrijver, dichter, journalist, radio- en televisieprogrammamaker en biograaf. Hij schreef o.a. A. Marja, dichter en practical joker (1917-1964), een biografische schets (1985) en biografieën over Gerrit Achterberg (1988), Slauerhoff (1995), M.C. Escher (1998), Vestdijk (2005) en Marten Toonder (2012).