Elle Werners (1943)
Wachtende vrouw
even staat alles stil
ook de kassière vergeet een moment
de producten op de band
‘so many faces, so many spaces’
het neuriën houdt aan
een hand veegt boze dromen weg
de zon legt een sluier
over de ansichtkaarten
bindend blauw: golven, strand
doorschijnend in een kast met ijs
om op een verdere oever
te belanden – rooskleurig, fijnmazig
‘miraculous gardener’ alsof het zo bedoeld is
tezamen ingescheept
Henrica Baeken (1955)
Zelfbeschikking
Op de deurmat ligt geen sneeuw
De laatste dialoog dampt op de koude ruit
Dwars door ‘’ik ga dood’’ kijk je op witte rozen uit.
De lege vaas ruikt vies naar oude eeuw.
Tekort is een still van stapels vaat.
De lepel, roerloos in alle stadia van vla
verzuimt naast de zetel
alleen de verwarming vertikt het op te geven
in alles wat geen maat meer slaat
hangt ook stil de klokkenklepel.
De lapjeskat daalt met stramme pootjes van de trap
in haar kopjes geven wringt nalatenschap.
Witte sokken steken uit de kelderkast
tot op de draad versleten.
Tenlastelegging, beschuldiging van medeweten:
Zelfs scherven kunnen sterven.
Jan De Bruyn (1959)
bokeh
Je heb een wens maar het hout trekt
een mistbank fluistert namen het dak lekt
en uit alle macht tracht je
bamboefluiten zuiver te stemmen
lichtjaren ben je verwijderd van de plek
waar slingerende rivieren een bocht nemen
en verdwijnen in de aarde
herten en feeën talmen aan de overzijde
het is alsof er in het riet al eeuwen gezucht wordt
en neuzen worden opgericht
er is ook niets op tegen om een foto te nemen
van aalscholvervissers die zelfs terugwuiven
als je lang genoeg kijkt zie je de vogels
met hun hemelse buiken klapwieken
in het glinsterende licht
Christiaan de Werd (1947)
Bezoek aan de Ofiar Faszyzmu
Niet de vreselijke poort niet het spoor niet
de resten van barakken niet de pratende toeristen
Hoewel we boffen met het weer is daar toch de kale vlakte
al doet dit alles mij toch denken aan bekende foto’s
waarom staat er maar één trein?
Niet oneindig lange rechte rijen niet de torens niet
de borden met verhalen niet de filmende toeristen
(Bij de ingang kunnen we zitten – ga gerust je gang alles
van die hele grote vlakte is van hieraf goed te zien
neem de tijd wij blijven wachten)
Niet de eindeloze wegen niet het einde van de rails niet
de vrouwen links – de mannen rechts niet de zwijgende toeristen
Achterin het monument – dat is toch nog best ver lopen
kijken wie er op de oude kransen wordt vermeld
hier blijft men eerbiedig staan hoewel er ook een hond wordt uitgelaten
Niet ruïnes van beton niet de afrit naar het gas niet
de elf keer honderdduizend doden niet de tranen van toeristen
Achteraf en op het einde ligt het ware water van de hel
dat de zwarte as van velen afdekt en
weerspiegelt onze lucht en ons gezicht
Geert Jan Beeckman (1961)
(Weeshuis)
De ramen hebben de kinderen bijeen geroepen.
Meisjes jongens ogen achter glas
het is een heldere dag een schreeuw
staat in de vensterbank.
Wat houden hun meesters achter de hand.
Een stemmentemmer een traphal die galmt
en op bevroren tijden het ratelen van de bedden.
Het grondwater uit het bange geslacht.
Dood op papier tellen wij de ontelbaren
de slaapliedjes die de benen breken.
In precieze stiltes. In hele stenen
onder een onaantastbaar dak.
Zij staan daar om te bestaan.
In onweegbaar licht .Nu moeten
wij kijken. Voor alle genade.
Voor hun huidhonger naar affectie.
Wij staan verder af dan beneden.
Verloren voor de kans
hun namen ooit te weten.