LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jacob Groot – Verlies me niet

4 mei, 2018

Het ranselen van de molen die de tijd verdrijft

door Paul Roelofsen

Laat ik het nu eens niet aan de conclusie overlaten, want al na de eerste vluchtige doorloop van deze bundel werd ik getroffen door de uitzonderlijke schoonheid ervan. Voor mij verrassend omdat ik na de tweede bundel van Groot, Uit de diepten (1972), waarin de neo-romantische  sentimenten me teveel werden, niets meer van deze dichter had gelezen.
Jacob Groot werd in 1947 in Venhuizen (NH) geboren en debuteerde in 1970 met Net als vroeger onder het pseudoniem Jacob der Meistersänger. Hierna publiceerde hij met regelmaat, zo om de twee / drie jaar, een nieuwe  bundel en daartussendoor essays (o.a. een over Herman Gorter) en enkele romans.
Van 1994 tot 1999 was hij redacteur bij het literaire tijdschrift Revisor en in 2012 won hij de Adriaan Roland Holstprijs.

Wat op het voorplat in het oog springt is dat de ondertitel van de bundel niet spreekt van gedichten maar van ‘een gedicht’. Slaat men het werk open dan treft men in dit tweeënvijftig ‘strofen’ tellende gedicht merendeels eenregelige zinnen aan die alle worden gevolgd door een witregel en alle beginnen met een hoofdletter. Ze staan behalve in samenhang met de andere regels daarmee ook op zichzelf.

1
Zonder dat ik het ben kom ik bij je in een andere tijd

Een moment wacht op ons lichaam als plaats

Rust niet tot we komen waar het ons vindt

Worden we begeleid?

Alsof het de laatste geluiden zijn voor het eerst

Zal er gezegd worden wie we waren?

Een instrument speelt ons

Een instrument speelt met ons

Een instrument speelt met ons mee

Uit dit voorbeeld wordt ook duidelijk dat Groot zich niet gebonden acht aan direct herkenbare zinsconstructies, hij speelt met de grammatica op een doodernstige manier en dwingt de lezer hiermee tot aandachtig lezen om de diepgang van zijn poëzie te ondergaan. Je zou denken dat deze ingewikkelde manier van formuleren onaangenaam vermoeiend is maar op enkele uitzonderingen na is het tegendeel waar, ze prikkelt en daagt uit; je wilt weten wat er staat en wat er toch ook ‘niet’ staat. Ter adstructie zo’n uitzondering uit strofe 6: ‘(…) Steeds lichter, zo dun als de snede tussen de seconden van de minuut waarin wordt gewacht op het verzamelde getal van de polsslag, eerst wijd en uiteindelijk verwaarloosbaar gering, werd, zo bleek, het onderscheid tussen de ene verlating en de andere, alsof ze weliswaar afzonderlijk en na elkaar maar in wezen tegelijkertijd (…)’. Dit lijkt me duivels interessant voor breedsprakige politici, maar minder voor poëzieliefhebbers.
En om nog even kritisch te blijven, sommige teksten zijn wel erg gezocht en hoogdravend. Uit strofe 16: ‘(…) Welkom wat gewist wordt, relict van de route naar de unie in de oorspronkelijke betekenis van het woord / En volg me zo toxisch, multicolor de hemellijn, waar ik de plaats vind / O delict van delight / Waar ik je nalaat als laatste’.

Het ontkennende woordje ‘niet’ komt opvallend frequent voor en wel op plaatsen waar je het niet verwacht.  In het begin dacht ik even dat Groot ons voor de gek wil houden – je kunt ze ook weglaten -, maar na herhaald en secuur lezen blijkt dat ze er wel degelijk toe doen. Een paar voorbeelden: ‘3 Gedenk de tijd dat je niet leefde (…) Het kan bijna niet, maar zeg: het bewoog naar je toe, ik boog voor die tijd, ik loog niet toen ik zag wie je was (…) 11 Daar komt de auto, zeg nooit meer wat je net niet zei (…); 12 Laat je meenemen, je komt toch niet terug (…).’
En ook de titel doet in deze mee: Verlies me niet.

Het motto van de bundel komt uit het gedicht ‘Ode To A Nightingale’ van John Keats:
‘Forlorn! the very word is like a bell to toll me back from thee to my sole self!’ (In de vertaling van Cornelis W. Schoneveld: ‘Betoverd! juist het woord dat als een klok van jou mij terugluidt enkel naar mijzelf!’). Beetje raadselachtig, maar juist daardoor dekt het de lading.

Inhoudelijk gaat het gedicht in een lange adem over afscheid – het missen en gemist worden – en het zoekraken van de beleving van plaats en tijd. En daarnaast over de vragen die een en ander oproept: Wat is verlies eigenlijk? Wat stelt het voor? Wat geeft het terug? Kan het troostend zijn, opent het nieuwe perspectieven?
Op deze vragen wordt met een grote intensiteit ingegaan – soms wanhopig maar nooit lamenterend –  en gelukkig worden zij zo nu en dan onderbroken door licht ironische regels. Uit 25: ‘(…) De dauw slingert haar vingers nog roze rondom zijn herinnering  / Nu is hij de ander die je zelf niet was / Ook deze noemt zich ik en hij voelt geen verschil, behalve dat het er niet eenvoudiger op is geworden’.

Om terug te keren naar voornoemde intensiteit:
Uit 34: ‘(…) En ben ik nu de bruidegom van je bruid omdat het bloed uit m’n handpalm bonst in je beek? / Of ik gesuikerd je zuivel zuig als je deken van me afglijdt? / Ja zeg ik, ja, maar je luistert niet eens, zo luid klinken we samen / Want je ranselt de molen die m’n tijd verdrijft’.
En uit de laatste strofe: ‘(…) Stof waait op in de zon van m’n longen / Raakt de slag van m’n hart de sprong van m’n tong, tokkelt de globe schoner dan de dagen / Leer de ochtend te blijven maar dan valt de avond, leer de avond te blijven maar dan valt de nacht, leer de nacht te blijven maar dan blijft hij ook (…)’.

Ik huiver doorgaans van religieuze poëzie waarin zinsneden uit de Bijbel worden aangehaald, – en zoals uit bovenstaande blijkt schuwt Groot de Schrift niet – maar omdat hij deze niet gebruikt om het christelijk geloof uit te dragen of te verheerlijken, heb ik daar in dit geval vrede mee. (Het lijkt me eerder dat hij citeert om de talige bekoring, zoals ook niet-gelovigen ‘Het Hooglied van Salomo’ kunnen waarderen en genieten).

Je kunt je afvragen waarom Jacob Groot, afgezien van de A. Roland Holstprijs, niet vaker gelauwerd is met grote literaire prijzen en ik denk, nu ik deze gedichten heb laten bezinken, dat ondanks zijn fenomenaal taalgebruik, zijn originaliteit en ook zijn zeggingskracht de oorzaak hiervan ligt in het te veel willen zeggen en door het onbedoeld te virtuoos etaleren van zijn meesterschap.

Hoe dan ook, en ondanks dat, een prachtige bundel!

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...