Karel Wasch (1951) schreef zes biografieën (onder meer over Jack Kerouac, Brendan Behan en Dylan Thomas), tien gedichtenbundels en een roman. Zijn gedichten verschenen in De Gids, Hollands Maandblad, Nieuw Vlaamsch Tijdschrift en Bühne. Hij was hoofdredacteur van de literaire tijdschriften Ruim en Nynade.
Voor zijn poëzie won hij twee literaire prijzen en hij werd voor zijn recensies over literatuur onderscheiden met een Masterclass Recenseren. Verder deed hij radiowerk voor OBA Live van Theodor Holman en voor de VPRO.
Bij In De Knipscheer verschijnt in november 2018 zijn poëziedebuut Het geluid van denken, een bundel verzen, waarin observaties van verval en dreiging afwisselen met liefdespoëzie en met een ontdekkingsreis door de ziel. We mogen alvast drie gedichten uit die bundel publiceren!
foto Jean Moulin
De late stad
Verspreid geluid vervalt
in middernachtelijke leegte,
gebouwen buigen zich
over duistere passages.
Aan geblindeerde winkelpuien
hangen zware kettingsloten.
Vrachtwagens op lekke banden
– uitgelubberd – op het teer,
boven rioolroosters, bedolven
onder verlepte groente
en verdwaald rottend fruit.
In de etalage van de opticien
– nog steeds – een beer met wassen snuit,
zijn glazen ogen bol van angst.
Gat van een steeg, waar vuilniszakken
door snavels zijn opengescheurd.
Ze slapen, de pooiers, de hoeren
op vale wijnrode divans…
Eenzaam klokgelui, dat de uren geeft
aan de broeierig verdoofde stad.
Het mes in zijn hand
een dunne blauwe vis.
Ik wil vluchten, maar
hij houdt mij tegen.
‘Ik heb je gezocht!’ zegt hij.
Het geluid van denken
Ongetwijfeld waren ook voor haar
die ruzies vermoeiend, eens stond
de deur van de kamer op een kier,
waar ik de tijd dichtte
met liefdespoëzie voor een onzichtbare
geliefde.
Ze kwam niet binnen; vroeg op matte
toon of ik iets wilde eten.
Mijn uitgehongerde geest gaf al geen
antwoord meer, alleen een leeslamp
verlichtte mijn schrijfmachine, terwijl een
smalle straal licht van het portaal
de kamer binnenstroomde, de weg
naar haar, voordat de deur met een
smak werd dichtgegooid.
Later vertelde mijn zoon, dat toen
hij klein was en in de kamer erboven
sliep, hij het prettig vond mij te
horen typen in de werkkamer.
Het was een troostend geluid zei
hij, alsof hij naar mijn denken
luisterde. Soms vraag ik me
af hoe het geluid van mijn denken
iemand tot troost zou kunnen zijn,
integendeel,
lijkt me.
En als het waar is wat je zegt
Onder een blauw zeil liggen en vertrekken
met de noorderzon uit een wit lichaam, terwijl
de narcose niet lijkt te werken. Reizen
langs meerschuim om vervolgens te ontwaken
in steriele kamers van kille wetenschap en
lege woorden. Van uitgestrekte lelijkheid
in vierkante meters, bewaakt door geïrriteerde
zusters en ziekenbroeders met stemmen
vol ergernis.
Ze hebben pleisters tegen het bloeden van mij afgehaald,
helaas te vroeg. Er wordt niets gevraagd. Wie moet
iets zeggen? Over de lakens en het bed ligt een grijze
sluier. Nee, praat niet over verdriet. Zwijg… als je mij
niet door de haren wilt strijken. Ik ben een wanklank,
die eerst nog ongebroken rondzong. Ik was ongrijpbaar,
ben toch nog geland. Met kapot landingsgestel.
Stem mij nu. Opnieuw.
Er komen mensen aan het bed, ze stamelen excuses,
hebben geen tijd voor passende cadeaus en vallend water,
of mooie kleding. Ik sluit mijn ogen, het is niet anders.
Jij ontbreekt nog steeds. Waar ben je nu?
En als het waar is wat je zegt, zal ik nooit meer herstellen,
een kreupele zijn, een vreemde, in dit witte lijf met deze
weke handen. Als je wegblijft.