De naverteller
door Peter J.R. Vermaat
Wie kennis heeft van de discussie over het ‘te weinig’ of juist ‘inderdaad weinig, maar erg belangrijk’ voorkomen van vrouwen in de Bijbel, zal bij het lezen van de inhoudsopgave van deze bundel moeten vaststellen dat deze veertig vrouwen inderdaad zo ongeveer alle vrouwen zijn, die je na wat denkwerk uit het hoofd zou kunnen opnoemen. Alleen op Febe was ik zelf niet gekomen. Wanneer je wat aanvullend speurwerk doet, zou je nog een handvol kunnen toevoegen aan de reeks, waaronder Dina, de dochter van Jakob, die aanleiding was tot een van mijn favoriete passages uit het Oude Testament (Genesis 34:25).
Het aantal van 40 dat door René van Loenen gekozen is, heeft uiteraard een symbolische betekenis. Veertig is immers, naast drie en zeven, een getal van volheid. Met deze reeks, zo lijkt de dichter ons te willen zeggen, is zo ongeveer alles over de vrouwen in de Bijbel gezegd.
Eigenlijk gaat de bundel slechts over 39 vrouwen, aangezien aan Maria (de moeder van Jezus) twee gedichten gewijd zijn: ‘Maria/Kraam’ beschrijft de geboorte en ‘Maria/Piëta’ het gestorven zijn van Jezus. Alle gedichten volgen de vrije versvorm en het taalgebruik is nergens opzienbarend of raadselachtig:
LEA
Ik was een fopspeenbruid, als joker
door mijn vader ingezet. Het heeft hem
zeven jaren mankracht opgeleverd.
Ik heb mijn echtgenoot gegeven
wat hij vroeg. Zes zonen en een dochter
heb ik hem gebaard.
Ik heb gehunkerd naar zijn liefde
maar hij hield van mijn zuster.
Met mijn zes zonen heb ik haar de ogen
uitgestoken. Door zoveel levens loopt
een barst: word je niet afgewezen
dan word je wel vernederd of bedrogen.
Het bovenstaande gedicht is wat flets (zoals Lea’s ogen). Wanneer je de Bijbel er op naslaat, was er wat meer drama uit te halen geweest. Zo gaf Lea haar twee dienaressen, Zilpa en Bilha, aan haar man om kinderen te verwekken ‘in haar naam’ en liet zij hen zelfs in haar schoot bevallen. Beide slavinnen kregen twee zoons en zo was de stand Lea-Rachel niet 6-2 maar 10-2. Bovendien stierf Rachel bij de geboorte van haar jongste zoon Benjamin. Het beschrijven van bijvoorbeeld die gebeurtenis, waarbij zowel spijt als opluchting een rol kunnen hebben gespeeld, zou meer uitdaging aan een dichter hebben geboden dan de wat vermoeide terugblik die het nu geworden is.
De lezers voor wie Van Loenen schrijft, lijken vooral kerkelijken en kerkelijk geïnteresseerden te zijn en waarschijnlijk in veel mindere mate literair geïnteresseerden. Voor die tweede groep is het taalgebruik simpelweg te eendimensionaal: er staat wat er staat, afgezien van een woordspeling hier en daar. Ook inhoudelijk is Van Loenen veel meer de naverteller dan de dichter met de eigen kijk en kleur. Wie met een redelijke bijbelkennis als achtergrond deze gedichten leest, ziet met name terug wat hij al weet en niet wat de dichter aan zijn onderwerpen fascineert.
Een derde bezwaar dat ik tegen deze bundel heb, is dat Van Loenen nergens het werkelijke risico durft te nemen: bij al de beschreven vrouwen komt het hoogstens tot een worsteling, maar steeds is de uitkomst dat het muntje de ‘goede’ kant op valt. Van Loenen heeft het niet aangedurfd om gedichten te wijden aan uitgesproken tegenstanders van God (zoala de Zieneres van Endor, die voor Saul de geest van Samuël oproept) of aan onbekeerde zondaars (zoals Zafira, de vrouw van Ananias, die beiden streven omdat ze beweerden de gehele opbrengst van de verkoop van een akker aan de apostelen te hebben overhandigd, terwijl ze toch iets voor zichzelf hadden achtergehouden). In de gedichten over Izebel (p. 30) en Salomé (p. 37) portretteert hij weliswaar vrouwen die aan de zijde van de tegenstanders staan, maar hij doet dat constaterend, van afstand, zonder een poging om in hun huid te kruipen:
SALOME / DANS
Mijn vader deelt mijn moeder met mijn oom.
Twee broers en één ervan is jarig. Dans!
zegt de jarige. Ik dans. Ik dans de hele feestzaal
door; steeds wilder en steeds schaamtelozer.
Als ik ben uitgedanst en op zijn schoot beland
begint oom-koning mij de sterren in te prijzen:
jij, bloedmooi meisje, vraag me wat je wilt,
mijn halve konkrijk ligt aan je voeten.
Hij maakt je maar wat wijs, fluistert mijn moeder.
Hij is ver heen. Je moet iets vragen wat je handen
kunnen dragen. Een zedenprekershoofd is al genoeg.
Ik mag mijn moeder geven wat zij vroeg:
een hoofd dat niets meer zegt, in feestgedruis
verstomd en bloedend op een schaal gelegd.
Wat de taal aangaat, is dit gedicht met zijn verborgen rijm ambachtelijk gesproken nog het meest gelukte van de bundel. In dramatisch opzicht steekt het bleekjes af tegen wat bijvoorbeeld Richard Strauss in zijn opera toont (en dan heb ik het niet over de muziek of de enscenering, maar om de tekst: zo laat de componist Salomé’s oom Herodes Antipas tot drie keer toe vragen wat ze wil hebben, waarbij – door die herhaling – al duidelijk wordt dat hij haar het liefst niet zou willen geven wat ze gaat vragen). De Bijbel maakt duidelijk dat het Salomé’s moeder Herodias was die uit was op het hoofd van Johannes de Doper en dat haar zwager en tweede echtgenoot Johannes juist ‘preventief’ gevangen liet nemen om hem te beschermen tegen haar moordplannen. Het was vervolgens Herodias weer die haar dochter aanzette om door middel van een wulpse dans een geschenk van haar stiefvader los te krijgen, waarbij van meet af aan duidelijk was wat dat geschenk zou moeten zijn. Wanneer Van Loenen in het hoofd gekropen was van Salomé als dansend schaakstuk op het speelbord van haar moeder, of juist van Herodias, die in spanning aan de zijlijn afwacht of haar opzet slagen zal, had dat waarschijnlijk een veel boeiender gedicht opgeleverd.
Ik denk dat Van Loenen deze bundel meer heeft samengesteld in de traditie van het kerklied, waarbij ‘berijming’ van het Bijbels materiaal voorop staat en niet de hoop en vrees van de dichter of de dramatiek van het beschreven moment. Daarmee is hij mogelijk interessant voor gebruik in het kerkelijk verenigingsleven, maar helaas veel minder voor wie op zoek is naar taal uit de diepten van de dichter René van Loenen.
____
René van Loenen (2017). Veertig vrouwen uit de Bijbel. Uitgeverij Boekencentrum, 63 blz. € 9,99 ISBN 9789023950165