Koen Snyers (1966) dicht, schrijft, creëert en performt. Altijd en overal (ook in zijn schrijven) kijkt hij door de bril van een socioloog. In zijn vierde bundel Wij zijn breekbaar zet hij een slingerend verhaal neer, met teksten die aarzelen tussen poëzie en proza. Voor deze bundel liet hij zich inspireren door gesprekken met mensen over breekbaarheid en door de porseleinkunst van Wendy Van Geel, met wie hij samen exposeert. Zeghetmettekst is zijn alter ego, huis, label en drie keer per jaar ook het enige poëziepodium in Belgisch Limburg. Met muzikale vertellingen samen met een muzikant trad Koen de voorbije jaren vele keren op in diverse culturele settings, onder meer twee keer op het befaamde Kunstenfestival Watou. Samen met multi-instrumentaliste Sarah Vaesen vormt Koen sinds september 2018 KAAi collectief, dat de nieuwe muzikale vertelling Wij zijn breekbaar op de planken zal brengen.
foto Celke Eertmans
I
Aan de bosrand staat een boom die zich moeizaam
herinnert dat hij afgelopen lente bloeide. Naast de boom
een man die woorden kerft in lichamen van andere mannen
en daarbij zijn eigen lijf vergeet. Het ene kan niet losstaan
van het andere. Het is alsof de boom het lijf
van de man, het is alsof het lijf van de man
de boom. De man zegt: zoals deze boom vergeet
dat zijn bladeren in de herfst vallen, zo herinnert
mijn lijf zich dat woorden vluchtig zijn, ook al staan ze
vanaf nu in lichamen gegrift. De man stopt met het kerven
van woorden op de bovenrug van de vijf mannen
en zegt: op elke rug kerfde ik een dichtregel, samen
vormen ze een gedicht. Hij leest voor: breek uit je huid,
dompel jezelf onder, haal adem onder water en zwem
tussen de wolken, adem uit en fiets door woelige waters,
vlucht voor de tijd die vliegt, lig neer voor de tijd
die komt; haal adem, haal adem.
II
Ik denk aan het huis op het strand, het huis waar de zee
altijd door het raam naar binnen kijkt. Toen ik er passeerde,
zaten een man en een vrouw aan het raam, niet wetend
dat zij het decor waren voor passanten. Op tafel een glas
witte wijn voor de man, een glas rode wijn voor de vrouw.
De man gooide met een dobbelsteen, de vrouw trok
aan een sigaret. Even later gooide de vrouw met
dezelfde dobbelsteen, de man trok aan dezelfde sigaret.
Zo ging het verder, tot de vrouw het vuur doofde
in een asbak. De man en de vrouw namen hun glas wijn,
ze klonken en lieten het glas vallen
op de grond.
III
Je stelt me een vraag: als woorden groeien binnenin, hoe kunnen ze
dan vluchtig zijn? Denkend aan de man die woorden kerfde
in lichamen, zeg ik: een man zei me dat zijn lijf zich herinnert
dat woorden vluchtig zijn. In mijn hoofd blijven woorden
hangen, als klanken die maar betekenis krijgen, aan elkaar
geregen in een zin. Niemand kan ooit bevroeden dat woorden,
uitgesproken in een lege kamer, opgeslorpt zullen worden
door vier muren, weerkaatst worden in het vensterglas
of via het sleutelgat van de deur verdwijnen
naar de overloop.
uit Wij zijn breekbaar