Radicaal lichamelijk
door Hans Puper
De mens is een dier, maar door onze in vele eeuwen opgebouwde cultuur, doorgegeven kennis en technische ontwikkelingen zijn we steeds verder van de andere diersoorten verwijderd geraakt. Willem Thies keert terug in zijn nieuwe bundel Na het paringsritueel door nadruk te leggen op het fysieke (‘laat ons radicaal / lichamelijk zijn’) in combinatie met een sterke zintuiglijkheid: ‘Haar lichaam van vogels gemaakt, van witte geringde valken sneeuwuilen en sperwers’. Of: ‘Je lichaam is krankzinnig / een witgenagelde hyacint’. Maar de mens is een denkend dier en zich bewust van een voorgoed voorbij verleden, een onzekere toekomst en uiteindelijk de dood. Het contrast tussen intensief leven, levenslust, overlevingsdrang enerzijds en dreiging en dood anderzijds heeft Thies goed uitgewerkt, het ligt er niet te dik bovenop. In ‘Buitenkant’ ziet de toekijkende dichter beide elementen tegelijkertijd:
BUITENKANT
De kat huivert achter het glas, opgewonden
bij het zien van de bosvruchtenyoghurtkleurige kop
en metaalgroene borst
van een houtduif.
Een hond hapt naar een waterstraal
hoofdschuddend probeert hij
zijn prooi dood
te leggen.
De velden en parken bloeien over, insecten
tollen in de lucht
het bloed van kleine dieren stroomt
aan de verkeerde kant van hun vacht.
In je verbeelding kun je de dood ontkennen: ‘Ik liep door een overdekte stad. Ik straalde. Ik vergat te sterven.’ Dit is de laatste regel van ‘Psalm voor de stad in de woestijn’, misschien niet voor niets tevens het laatste gedicht van de afdeling ‘Ik liep door een overdekte stad’. Het eerste, titelloze, gedicht uit diezelfde afdeling begint met de regel: ‘Excuses, maar u bent op zoek naar iets wat niet bestaat’. Misschien is er een verband tussen deze regels, maar het kan natuurlijk ook zijn dat ik al te vrij interpreteer en zelf naar zoiets op zoek ben.
Heel bijzonder is ‘Zondaarman’, ook uit deze afdeling. Weer iets wat niet bestaat, iets lugubers in dit geval. Het is een mooie bewerking van de spiritual ‘Sinnerman’, waarin een man door God naar de duivel wordt gezonden omdat hij niet bidt. Vluchten is zinloos, zelfs naar de dood. Thies’ bewerking eindigt zo: ‘Vlucht naar de bergen, de bergpas sluit zich. / Vlucht naar de zee, de zee zal zieden. / Vlucht naar het graf, je graf is al bezet.’ Hiermee vergeleken is de morbide mijmering van Frits van Egters uit De Avonden een geruststelling: ‘Het graf gaapt, de tijd zoemt, en nergens is redding.’ Een regel overigens waarvan ik nog altijd vrolijk word.
Opvallend in dit verband is de nadruk op rituelen. Naast het titelgedicht worden ze in nog drie gedichten expliciet genoemd, onder andere in het gedicht voor het tot icoon geworden Syrische jongetje dat grijs van het stof in een ambulance zat en dat ook Yannick Dangre en Remco Campert dwong tot een gedicht. In het gedicht ‘Rituelen’ worden er zelfs zes opgenoemd, waaronder heel simpele: ‘4 / Een vrouw lakt haar nagels.’ In een recent interview met Martien Bos zegt Thies: ‘Ik vind dat poëzie in het beste geval een groot bezwerend vermogen heeft. (…) En dat is waar rituelen voor bestaan: of het nu schrijven is om iets af te wenden of om geluk af te dwingen. Het is een vorm die je jezelf oplegt.’ Je ziet dat hij dat in deze bundel inderdaad doet.
Soms ook schrijft hij over bezwering. In ‘Jubileum’ probeert een echtpaar een allang gestrand huwelijk krampachtig in stand te houden. Let eens op de beeldspraak in de eerste strofe, waaruit blijkt dat het voor de vaas gereedmaken van een gekregen bos bloemen is verworden tot mechanische, professionele handelingen.
Een vrouw knipt het cellofaan rond een bos tulpen stuk
als een verpleegkundige de broekspijp van een gebroken been.
In de gootsteen de uiteinden van stelen.
Witte korrels op het aanrecht.
Wegdraaiend water schroeft
zich in de afvoer.
Avond brengt binnenstad. De jurk van de vrouw
is te feestelijk, haar make-up overbewust.
Ze draagt het frigide gezicht van een deelneemster
aan kattenshows, de man aan de overkant van de tafel blijft
de man aan de overkant. De vreugde rondom hen is intimiderend.
Die laatste regels, wat een eenzaamheid.
De vrouw, de man: een van de intrigerende kanten van deze dichter is de vervreemding, de afstand die hij kan scheppen in combinatie met meerduidigheid. Neem het volgende gedicht:
SCHIKKING
Op de tafel wijndonkere kringen, dampend
in zilverschaal
Een kreng overgoten met stroopdruipende jus, gehakte
knoflook. Het hoofd knikt.
De vorken blinken netjes.
Dept het vet
met punt van het linnen de hachelijke stiefmoeder.
Zacht ruist.
Men neemt. Het lacht. De vader spreekt te vroeg.
De rand van de rok schuurt
. op het harde zitvlak van de stoel.
Heimelijk fonkelend je placenta.
De titel ‘Schikking’ heeft zowel de betekenis van tafelschikking als overeenkomst. Het kan allebei, lijkt me. Tafelschikking: hier worden de regels van een officiële maaltijd gevolgd – over rituelen gesproken – en mogelijk is er ook een overeenkomst. De verteller spreekt over een ‘kreng’, een kadaver, en dat klinkt toch minder aangenaam dan gebraden konijn of iets dergelijks. Bij zo’n diner wil je alleen aanwezig zijn als het per se moet, met kerst of zo. En die ‘hachelijke stiefmoeder’ klinkt unheimisch: vormt zij een gevaar of is zij in gevaar? Waarom?
‘Het hoofd knikt’. Gaat het om het tafelhoofd dat toestemming geeft te gaan eten? Of is het een afstandelijk pars pro toto van een persoon aan tafel? Ook het bepaald lidwoord kan afstand scheppen. ‘De vorken’ in plaats van ‘onze vorken’, ‘de rok’ in plaats van ‘haar’ of ‘mijn’ rok. En ‘Men’: anoniemer kan het niet. En dat alles staat in sterke tegenstelling tot die intieme laatste regel: ‘Heimelijk fonkelend je placenta’.
Met deze gegevens kun je als lezer verschillende kanten op en dat maakt dat je naar dit gedicht – en een aantal andere – regelmatig terugkeert. Een bundel om te herlezen, dus.
Een andere aantrekkelijke kant van Thies’ poëzie is zijn vormbeheersing. Lees die eerste strofe eens hardop en je hoort het slepende ritme – op ‘Het hoofd knikt’ na, en dat is functioneel: als het om het hoofd der tafel gaat begint de handeling en in een ander geval is het iets wat opvalt. Ook de klinkers passen goed: ‘wijndonkere’ met de doffe ‘o’, de heldere, korte ‘i’ in de op tafel oplichtende zilverschaal. En wat te denken van het halfrijm str/dr in ‘stroopdruipende jus’? De trek in eten vergaat je spontaan.
Er is nog meer boeiends in de bundel, zoals de metafoor van de ekster/dichter in de laatste zes regels van ‘Waarschijnlijk bloedde je’. Fascinerend. Moet je doden om te scheppen?
De ekster die het ei
van de merel openbeitelt
Haar kerfmes een pen haar huid een katern
. waarvan de pagina’s
. worden losgesneden
Alles is mooi, al is het kapot.
Een goede bundel, een aanrader.
___
Willem Thies (2018). Na het paringsritueel. Podium, 73 blz. € 21,50. ISBN 9789057599408