Het donker licht gemaakt
door Eric van Loo
De nieuwe bundel van Ingmar Heytze heeft een wat onheilspellende voorkant. Een nachtelijk landschap, met op de voorgrond onduidelijke troep, op het eerste gezicht een vuilnisbelt. Als we beter kijken misschien toch gecreëerde chaos, met verwrongen stukken kippengaas, deels met doek of papier bekleed. Erboven onverstoorbaar de Melkweg. De titel Ik wilde je iets moois vertellen krijgt daardoor iets omineus. Niet: ik ga je iets moois vertellen, maar ik wilde, het lukt blijkbaar niet, of misschien krijgt ik het zijn strot niet uit. Laten we voor de verandering eens helemaal aan het eind van de bundel beginnen.
–
Ik wil je iets vertellen nu je wakker bent, weer wakker
bent en bungelt in mijn armen, nu ik naar de stilte
en mijn bed sta te verlangen.
–
In zomernachten kan ik sterren horen vallen,
het geluid van een feest waar ik nu had kunnen zijn,
een tuin vol lichtjes met een onbekende die nog altijd rookt,
–
een meisje dat mij midden in een zin zou kussen en verdwijnen
in de nacht, en niemand daar zou weten wie ze was.
–
Ik wilde je iets moois vertellen, niet over het donker
waar we heen gaan, hoe de wereld stopt
met draaien, vlam vat, valt –
–
ik wilde je iets goeds vertellen,
over hoe jij groter wordt en mooier,
dat ik doodga van geluk om jouw bestaan.
–
Ik wilde je iets moois vertellen maar je slaapt.
Maar je slaapt. Een intiem huiselijk tafereel, waarin de afgematte vader zichtbaar is zoals we kennen uit de voorleesboeken Welterusten, kleine beer en Raad eens hoeveel ik van je hou. De kleine beer en de kleine haas die in de armen van Grote Beer en Grote Haas in slaap vallen, net voordat deze hun verhaal hebben kunnen afmaken. Het vaderschap en de vragen en zorgen die dat oproept komen uitgebreid aan bod in de eerste gedichten van de bundel. Maar Heytze vertelt de lezer ook veel over het donker. In dit gedicht slechts heel terloops: ‘dat ik doodga van geluk om jouw bestaan’. Een echo van ‘Lasciate mi morire’, de in de renaissance bezongen liefdesdood? Maar ook de wens: dat de dochter mag groeien en bloeien, en dat de dichter daar tot zijn dood toe getuige van mag zijn. Het vaderschap staat tussen hem en de wereld, de wereld van de tweede en derde strofe. Maar het vaderschap is ook onbevattelijk groot.
Zijn vorige bundel gaf Heytze de provocerende titel mee De man die ophield te bestaan. In Ik wilde je iets moois vertellen staat het vaderschap minder op de voorgrond, met uitzondering van de gedichten op p.14-17, en natuurlijk het slotgedicht. Onder het neologisme ‘Vaderbescherming’ lezen we: ‘De meeste vaders leven uit het lood. / Als vrouw en kinderen slapen, schenken ze een borrel in. / Elk glas zet de wereld verder waterpas.’ En in ‘Melktanden’: ‘Kinderen zijn kannibalen. Ze beginnen met je hart. / Ze eten zich rond aan je tijd. Ze snijden je gezicht / tot vaal en scherp en pappig tegelijk.’ Naast de humor en het messcherpe vervolg van het gedicht valt ook het vakmanschap in vrijwel elke regel op. ‘Ze beginnen met je hart’ – hartveroverend, ‘rond aan je tijd’ – een kind vraagt 24/7 zorg en ‘pappig’ is natuurlijk een meesterlijke aanduiding van het uitgeputte papagezicht.
Aan het begin van deze recensie merkte ik op, dat Heytze de lezer in Ik wilde je iets moois vertellen ook veel over het donker vertelt. De dood is in veel gedichten aanwezig. Eigenlijk in alle vijf gedichten waar de bundel mee opent. Soms terloops, soms als kern van het gedicht. Ook worden doden herdacht, zoals Rogi Wieg (1962 – 2015) en de dit jaar overleden Menno Wigman. Het aan David Attenborough gewijde gedicht ‘David’ opent met een schitterende zin: ‘Toen David stierf, keken de nevelpanter en zijn civetkat / elkaar aan en dachten: wat is onze omhelzing waard / als er geen woorden voor zijn, geen stem.’ Maar Attenborough (geb. 1926) is nog helemaal niet dood! Heytze speelt zijn rol als schielijke oplichter met verve. En roept de dood zelf op het matje:
–
We morrelen aan de deur naar buiten,
we staan niet meer bij voorbaat verloren.
We schaken ieder jaar iets langer door
voordat je grijnst, je benige vinger strekt
en onze koning omtikt.
–
Achter onze rug draaien we het kleine zakmes
van de wetenschap rond in je oeroude sloten.
We oliën je grendels, Dood, het is
een kwestie van tijd voordat
ze mee gaan geven.
–
Op een dag vegen we alle stukken
van het bord, staan op, verlaten deze kamer.
Je zeis wordt botter en botter.
Nu stellen we je nog remise voor.
Neem haar aan voordat we je voorgoed verslaan.
Ik ken veel schaakgedichten, waarin het schaken en passant als diepzinnige notie wordt gebruikt. Maar dit gedicht slaat alles! En dat te lezen tijdens de WK-match Carlsen – Caruana, waarin het helaas allemaal remise was wat de schaakklok sloeg. In de verantwoording lezen we, dat Heytze een eerste versie van dit gedicht schreef nadat hij, in 2015, in Vrij Nederland een artikel las van Nynke van Verschuer, getiteld ‘Ouderdom is een ziekte die genezen kan worden’.
Na het sterke begin van de bundel haakte ik een beetje af, omdat de onderwerpen alle kanten op vlogen. De bundel kent geen onderverdeling in afdelingen. Wel is er sprake van een zekere opbouw. Een aantal gedichten met eenzelfde thematiek (dood, vaderschap) staat achter elkaar. Ook zijn de gedichten op tegenoverliggende pagina’s vaak zorgvuldig tegenover elkaar geplaatst. Zo staat het gedicht waarin de Dood wordt aangesproken tegenover een gedicht dat zich tot de Angst richt. Een gedicht over weemoed staat tegenover ‘Wijzen van huilen’. En met ‘Schrijfmachines’ en ‘Het dertiende antwoord’ staan twee prozagedichten tegenover elkaar. Als lezer ervaar ik dat als prettig. Veel bundels zijn tegenwoordig meer dan een bundeling van losse gedichten, en kennen een sterke samenhang, soms zelfs verhaallijn. Maar dat is natuurlijk geen verplichting. Je kunt het tenslotte een gedicht dat over een bepaalde gebeurtenis gaat, of misschien zelfs voor een bepaalde gelegenheid geschreven is, moeilijk kwalijk nemen dat het op zichzelf staat.
De vorm van de gedichten is sterk wisselend. Veel gedichten hebben een regelmatige strofische opbouw, vaak terzinen, af en toe ook disticha of kwatrijnen. Bij een aantal gedichten is het aantal regels per strofe onregelmatig. Ook zijn enkele prozagedichten in de bundel opgenomen, of gedichten die daar veel van weghebben, al zijn ze niet rechts uitgelijnd (‘Splitsing’, ‘Cirkels’). Eindrijm is vrijwel afwezig, maar assonantie en binnenrijm worden vaak gebruikt, en versterken het ritme en de zeggingskracht. Associatieve gedachtesprongen en absurdistische humor zijn misschien wel de belangrijkste stijlkenmerken van Heytze, en vormen vaak de motor van een gedicht. Wat te denken van openingsregels als ‘Sinds kort geef ik de dagen dierennamen’, ‘Een man dook onder voor de vrede’ of ‘Vannacht namen alle schrijfmachines op de wereld hun woorden terug’. Maar lollig zijn is geen doel meer op zich. Ook sfeertekeningen en beschouwende gedichten maken een onderdeel van het moois dat de dichter ons wil vertellen, zoals het afsluitende gedicht waar deze bespreking mee begon.
Vanaf zijn debuut in 1997 heeft Heytze naam gemaakt als schrijver van toegankelijke en lichtvoetige poëzie Dat laatste is waar en onwaar tegelijk. Zeker in zijn vroege werk is zichtbaar, dat hij de nodige frustraties van zich afschrijft. Of liever gezegd: dat hij er poëzie van maakt. Zoals hij zelf in een interview zei: ‘Ik heb de rafels van mijn leven om weten te werken tot geweven taalbouwsels.’ Die rafels zijn ook in deze bundel zichtbaar, maar het zijn niet langer particuliere rafels. De blik is meer naar buiten gericht. Met de gedichten over dood heeft hij een universeel thema te pakken, dat hij op zijn eigen onnavolgbare wijze weet te attaqueren. En als hij nog een paar gedichten aan zijn kinderen wijdt, schrijft hij eerder over de lasten van het vaderschap in de 21e eeuw, dan over de luimen van zijn eigen kroost. Deze lezer heeft vijftig bladzijden lang ademloos geluisterd. Het kostte me geen enkele moeite om wakker te blijven.
____
Ingmar Heytze (2018). Ik wilde je iets moois vertellen. Uitgeverij Podium, 53 blz. € 19,99 ISBN 978 90 5759 932 3
–