Uitgesproken poëzie
door Berry Vos
De Ierse schrijver James Joyce heeft ooit aan de lezers die zijn Finnegans Wake niet begrepen de tip gegeven om de tekst hardop te lezen, met een Iers accent. Iets dergelijks zou ook kunnen werken voor de poëzie in Probeert u het later nog eens, Josse Koks tweede bundel, maar dan met een Dordtse tongval. Kok is bekend uit de poetry slamwereld, wat aan de verzen in deze bundel goed te merken is. Ze hebben een soort declamatorisch karakter. Het zijn ronkende teksten in vaak korte zinnen waarbij de gedichten een soort nonchalance ademen. Dit gecombineerd met de puntige staccatostijl deed mij op een gegeven moment denken aan de poëzie van Gerrit Krol. Maar waar we bij Krol een scherpe waarnemer aan het woord zien, verzandt de poëzie in deze bundel te vaak in koddigheden: ‘Er zwemt een kuiken in de vla. / Campina treft geen blaam. / Je ziet alleen het snaveltje / dat soms naar adem hapt.’ Ik mis bij Kok vaak de pointe, en als die er is dan stelt die vaak teleur. Het is niet altijd duidelijk wat de dichter nou precies wil zeggen. Wat is de motivatie om deze gedichten te schrijven? Zijn het zielenroerselen? Observaties? Interpretaties? Volgens de wervende tekst op het achterplat worden de teksten gekenmerkt door ‘hallucinatoire visioenen’. Dat levert soms aardige zinnen op zoals ‘Als ik mijn duimen in mijn oren prop / en drie keer nies, klap ik binnenstebuiten / en kun je in mijn schedel de momenten / turven waarop ik bijna was gebarsten’, maar vaker levert het teksten op waar ik me niet goed raad mee weet.
De gedichten kenmerken zich door afgemeten, vaak korte regels, zonder rijmschema en zonder duidelijk metrum en zijn verdeeld over vier afdelingen, met de titels ‘Theses’, ‘Motieven’, ‘Pogingen’ en ‘Daden’. De titel ‘Theses’ suggereert dat het hier gaat om stellingen. De bundel opent met het volgende gedicht:
–
Krab aan je kaken alsof je een voorouder opgraaft.
Grom mee op de dissonantie die je omhelst als muziek.
Grabbel in je oksels naar de oorsprong van de kosmos.
Leg je neer bij het lichaam van een onhandige primaat.
–
Frunnik aan de randen van wat toelaatbaar is.
Sorteer je herinneringen op kleur en omvang.
Kerf een mysterieus symbool in je voorhoofd.
Wens een meubel een ziekte toe en meen het.
–
Knip je nagels alsof je een atoombom ontmantelt.
Roer in je koffie als een magiër in zijn elixer.
Schater in octaven, voeg woorden toe.
Wees in alles onsamenhangend.
Moeten we deze toespeling op de term Ars poetica opvatten als een statement omtrent Josse Koks dichtkunst? Dat zou goed kunnen. We herkennen in dit vers inderdaad de onwerkelijke beelden en rijke fantasie die de rest van de gedichten in de bundel kenmerken.
De afdeling ‘Motieven’ bestaat uit negen gedichten. Van deze gedichten vind ik ‘Succes’ het meest geslaagd. Let in de eerste zin op de dominante A-klank:
Succes
–
Ik beitel een zerk, delf een graf en vraag mij af of ik nu
faal of slaag, wanneer het af is wat ik maak, of ik wat raak,
wie dat bepaalt. Ik tracht. Ondertussen verzamelen motten
zich rond peertjes, brabbelt kroost in gammele wiegjes,
beven senioren hun papje weg. Al wat leeft, stuntelt.
–
Smekend om bijsluiters strompelt men van kuil naar plomp
van trap naar brug. Iedere tunnel kotst een parade uit
maar niets komt aan het licht. Vol kunstmatige instincten
knagen mannen aan vrouwen, dwarrelen meisjes
om jongens, valt de ziener voor de heks.
–
Wij knutselen een wrakke galg en hangen ons te bungelen
verheffen ons voor een publiek van dichtgenaaide monden.
Ons wiel, een bitter apparaat nu het ons voor de ogen draait
en wij de luttele spaken blijken op weg naar een zeker ravijn.
–
Wat zullen wij gelouterd zijn, gezalfd en gekoesterd
worden door het hoogste woord van de doorschijnende
quizmaster, ook al is zijn protserige masker een gimmick
opgebouwd uit doodshoofdvlinders die liever schuilen
in hun cocon dan de fladderen in de zon.
–
Aan de hemel slechts het stof uit de buizen
van de ademtocht en woelend in de bodem
de processie van de made. Alles hapert tot het stokt.
Kroost verwelkt onder peertjes, motten verdrinken
in hun pap en senioren kwijnen in hun wieg.
–
Tot ik faal of slaag, val of draag, pronk ik
met mijn grillige vacht. Ik wil, ik zal, ik
ambieer. Ik rijs, ik struikel. Ik tracht.
De vraag dringt zich op of de dichter hier het zinloze van het dichten of misschien wel van het leven bezingt. Al dat trachten levert dan toch maar mooi interessante poëzie op.
De volgende acht gedichten vormen de afdeling ‘Pogingen’. Titels als ‘Te overzien’, ‘Te participeren’ en ‘Te stappen’ laten al zien dat hier de titel een overkoepelend thema aangeeft. Dat geldt ook voor de negen laatste gedichten onder de titel ‘Daden’.
Josse Kok laat zien over een rijke fantasie te beschikken en bedient zich van onwerkelijke, inderdaad hallucinatoire beelden. Het titelgedicht persifleert bijvoorbeeld een automatische telefoonbeantwoorder: ‘Dit is een automatische service. / Er zijn nog twee stervenden voor u. / Spreek uw daden in na de knal. / Er is momenteel geen zegen beschikbaar. / Probeert u het later nog eens.’ Maar ergens ontbreekt er mijns inziens iets, er worden in deze poëzie nauwelijks mededelingen gedaan die aanzetten tot interpretatie of anderszins stof tot nadenken opleveren. Dat geeft vaak mooie teksten en beelden, maar het blijft allemaal wat op de vlakte. Ik kan me goed voorstellen dat deze teksten, wanneer ze worden uitgesproken op een podium, wel aanslaan bij het publiek. Op papier beklijven ze echter niet.
____
Josse Kok (2018). Probeert u het later nog eens. Uitgeverij Opwenteling, 53 blz. € 15,95. ISBN : 9789063381684
–