LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Marieke Lucas Rijneveld – Fantoommerrie

8 mrt, 2019

Een pastorale achtbaan vol beelden over volwassenwording

door Johan Reijmerink

Met de bundel Kalfsvlies (2015) belandde Marie Lucas Rijneveld in de eregalerij van jonge debutanten. Haar werk wordt sindsdien als talentvol en opmerkelijk beschouwd. In haar nieuwste bundel Fantoommerrie (2019) zet ze haar thematiek en werkwijze uit de eerste bundel voort. Haar interviews verraden een mengsel van naïviteit, verlegenheid, onverschrokkenheid, openhartigheid en een onvermoede scherpzinnigheid. Die innerlijke gesteldheid vindt bevestiging in haar poëzie. Daarnaast is dit werk sterk autobiografisch getint door haar agrarische achtergrond, het christelijk milieu, de genderproblematiek en de daaruit voortkomende eenzaamheid, haar kindertijd, het gezins- en familieleven, het proces van volwassenwording en haar diepe verlangen naar een ander en beter leven.

Ze schrijft een soort poëzie die nauw aansluit bij die van optredende dichters als Tjitske Jansen, Maarten van der Graaff en Maud Vanhauwaert. Het blijft een opmerkelijk fenomeen dat de belangstelling voor podiumdichters zovele malen groter is dan voor gepubliceerde bundels waar ieder zichzelf respecterende dichter op uit is. Rijneveld is in de gelukkige omstandigheid dat ze beide soorten publiek naar tevredenheid weet te bedienen.

De bundel Fantoommerrie telt een en vijftig gedichten. Een gulle lavastroom aan (dag)droombeelden rolt als lezer je werkelijkheid binnen. Sommige gedichten zijn tweeregelig, andere zijn aaneengeschreven. De tweeregelige strofen geven nog het meest de indruk van conventionele poëzie, maar de tekstblokken in andere gedichten roepen de vraag op in hoeverre ze poëzie zijn te noemen. Ze dragen het karakter van verhalend proza met een sterk poëtische expressie, zoals ook Tranströmer, Milosz en Les Murray die toepassen. De gedichten vragen om voorgelezen te worden. Zij beheerst haar vrije verstechniek voorbeeldig, wat verrassende en ironische wendingen oplevert, zoals in het gedicht ‘Tot iemand mij overtrekt’: ‘hij zit wat lafjes door mijn eerste dichtbundel te bladeren / alsof het plakjes vleeswaren zijn die hij op versheid test, citeert / af en toe een zin die ik bij veel mensen vind passen maar niet // niet meer bij mezelf.’

Het openingsgedicht ‘Het hart een koelelement’ komt me voor als een beginselverklaring van de dichter zelf, althans het verwoordt een diep gevoeld voornemen: ‘nooit genoegen […] nemen met de rafelranden van het leven’ en ‘het warm verlangen naar beste worden’. De ik ziet het leven als en reis, als een soort Elfstedentocht, met kans op tegenslag, mislukken, de verkeerde afslag nemen, je onbegrepen voelen door je omstanders: ‘In gesprekken ontdooi ik altijd op het verkeerde / moment, dan weer is het hart een koelelement.’ Ze voelt zich niet altijd goed afgestemd op de andere mensen. Dit alles in de wetenschap dat de ik bij het uitmesten (van een stal – JR) ‘moeilijker kan buigen, dat het / soms zo zwart wordt dat ik spreeuwen zie overvliegen, angst draagt // een bivakmuts: ik zie nog maar weinig en ken mijn remmingen te goed.’ Deze geremde, verlegen maar volhardende dichteres zal wel de kracht vinden om in haar tocht te volharden. ‘Kans op windwakken’ blijft, ‘alleen schaatsers kunnen aan twijfel bezwijken.’

Rijneveld weet je met haar woord- en beeldcombinaties te overweldigen, zoals in een gedicht als ‘Kalfhoek’: ‘De nieuwe eigenaar heeft bulldozers in zijn stem, / hij kraakt en schreeuwt en gooit met modder, en iemand beweert dat hij een / wolkbreuk in zijn hart heeft, zodra hij de camping verlaat, verwacht hij een // plensbui.’ Met de opeenvolgende betekeniselementen toont ze haar taallenigheid, perspectiefwisseling en sfeerverandering. De overgang van een abstract idee, een opvatting of overtuiging naar het alledaagse hier en nu is voortdurend in haar poëzie aan de orde en vindt ook zijn illustratie in een gedicht als ‘Nooit naar vlinders blazen’: ‘De hele nacht godvergeten staan spitten in het geweten’ en vervolgens de lezer eraan herinneren dat de ik die dag ‘een preitaart had kunnen maken’. Allerlei praktische handelingen weet Rijneveld dikwijls te verbinden met levenswijsheden. Zo weet de ik in hetzelfde gedicht eigenhandig de koppen van zonnebloemen te buigen wat een oudtestamentische referentie bij haar oproept: ‘Hosanna voor de koning en denk eraan, buig nooit zo ver dat je niet meer / overeind kunt komen.’

In de bundel spreekt de christelijke achtergrond op meerdere plaatsen nog altijd een woordje mee. Net als in haar debuutroman De avond is ongemak (2018) kent ze er op haar eigen manier een zekere waarde aan toe, niet in de zin van een geloofsovertuiging maar eerder van een al dan niet ironisch en/of praktisch ervaren levenswijsheid. Het slot van het gedicht ‘Nooit naar vlinders blazen’ is een goede illustratie daarvan. Hoewel een bioloog de ik ooit heeft gezegd nooit naar een vlinder te blazen, kan de ik niet nalaten hun bruingele koppen te strelen en ‘legt [de ik] hun vleugels klaar voor de dag van / morgen en zingt “ofschoon mijn zonden vele zijn, maak om Jezus’ wil  mij rein”, // wikkelt ze in servetten en wiegt ze naar een beter leven.’

In de hele bundel is het diepe verlangen van de vrouwelijke ik naar het jongenslichaam onontkoombaar aanwezig. In het gedicht ‘Het hemd van mijn lijf gedacht’ is dit verlangen sierlijk aangeduid: ‘in mij zit een balletdanser verstopt en het zwanenmeer zo vaak opgevoerd // dat ik met mijn ogen dicht de choreografie weet, de bewegings- / structuur van jongenslichamen is zo jaloers makend mooi dat er // kippenvel en een tollend hoofd op volgen.’ Rijneveld weet sierlijke pirouettes op het papier af te leggen. Ze heeft zich vaak ’s avonds ‘Het hemd van het lijf gedacht’: ‘sidderend een // beetje, terwijl ik de jongens belichaamde die ik als voetbalplaatjes / spaarde’. Uit deze woorden spreekt een waanzinnig makend verlangen naar een ander lichaam. Dat veroorzaakt ‘Groeipijn’ waarin op obsessieve wijze de ik stemmen en beelden in zich hoort en ziet rondwaren, waardoor de vrees en angst dreigen toe te slaan: ‘Dag lief mensenkind, groei maar groot en onbevreesd.’ Eenzaamheid kan er een gevolg van zijn, zoals ze dat op dramatische wijze en bijna lachwekkend dichtbij kan brengen in een gedicht als ‘Een kwartet van eenzaamheid’ waarin een geesteszieke ander in een loods zich van het leven beneemt en de ik proefondervindelijk de sprong nabootst met een zojuist gebakken cake.

Die seksuele nieuwsgierigheid gloort ook op andere plaatsen in de bundel, zoals in het gedicht ‘Voorleesvaders’, waarin de vaders ‘met ribbroeken aan voor meer grip als winterbanden om drukke kinderen op // schoot te nemen en gene ongelukken.’ Emancipatoire vaders, sluimerende pedofilie en verlangen naar seksuele voorlichting vragen in dit gedicht om aandacht: ‘waar komen kinderen vandaan als ouders nooit kussen, zijn piemels net als oesterzwammen die pas in de herfst beginnen te / groeien?’ In dit gedicht staat weer zo’n eigenzinnige metafoor te blinken waarin Rijneveld grossiert: ‘volgens de juf waren vicieuze cirkels vergelijkbaar // met rondjes om de maan vliegen en niet willen landen, terwijl dat het enige is / wat je daar kunt doen’. Hilarisch treffend, je begrijpt direct wat het vicieuze inhoudt! De ouderlingen in het gelijknamige gedicht leggen uit dat ‘geest en materie als twee tochtige koeien [zijn] die elkaar tegen / beter weten in willen bevruchten’. Leer en lust staan elkaar naar het leven.

Het tweeledige gedicht ‘De schoolmelkdrinkers’ geeft een mooi inkijkje in de dorpse cultuur waarin de ik is groot geworden: ‘Hier in het dorp // hebben we het geduld van een Windows 95, opstarten en afsluiten gaat traag.’ Van de ouders valt niet veel meer te verwachten dan zwijgen. Melk speelt een cruciale rol op weg naar de nieuwe school, naar de jongvolwassenheid. Het gedicht ‘Nachtschade’ geeft ook zo’n prachtige typering van een jonge puber die op zoek is naar zichzelf: ‘Als je wijdbeens zit ben je een passer die de cirkel maar / niet rond kan krijgen, ze had op de verroeste tractor kunnen / gaan staan en schreeuwen: een eigenheimer is een zonderling / die enkel in duisternis tot bloei komt maar eenmaal boven de / grond loopt hij kans op nachtschade als hij te lang in het licht / blijft liggen, er niets mee gedaan wordt, ik wil net als alle andere / jongens een uitloper.’

Rijneveld heeft in deze bundel ook enkele gedichten gewijd aan bevriende dichters over wie de dood zich heeft ontfermd, zoals F.Starik, Wim Brands en Joost Zwagerman. Bij Starik kwam zijn hart ‘als een verkeerd geparkeerde // auto in de borstkas tot stilstand’. Ze herinnert zich hem als slakkenliefhebber, kiezer van mooie woorden en bruine maatpakken. Met Zwagerman in gedachtenis oefent de ik met de legotrein in haar kamer de sprong om zichzelf te troosten met de eeuwige rust. Dood willen is als onder water zwemmen. De ik zoekt naar onmogelijke beelden om te begrijpen wat het is het leven te verlaten. Wim Brands probeerde zich overeind te houden, maar de vogels vielen uit de lucht, en hij kon niet meer over de wind spreken: ‘dat de beste oefening in / eenvoud niet de dood maar het woord is’. Stuk voor stuk gedichten vol begrip en mededogen.

In het laatste gedicht ‘Oudjaar Lombok’ lijkt de wens in vervulling te zijn gegaan die in het eerste gedicht de ik voor ogen stond: ’Iemand fluistert Lucas, Lucas, en ze bemint meteen de hand die haar streelt, / die alleen op avonden als deze het verdwalen niet kwalijk wordt genomen.’ Al dansend liggen op deze oudejaarsavond in Oud-Lombok ‘onze liefjes als aansteeklonten in onze handen.’ Het is een dwaze dwaaltocht door het dal van de liefde die op niets uitloopt. Het refereert aan het titelgedicht ‘Fantoommerrie’, waarin de ik ontwaakt als ze ‘op haar // buik op haar matras [ligt] als een kleed dat ooit een paard is geweest.’ Een fantoommerrie met een doffe vacht.
De vrees is ongegrond dat de gedichten zo licht zouden zijn als ‘de gebroken vleugeltjes van de / vliegen die aan mijn duimen kleefden, het gewicht van een kort leven’. Ze heeft met deze magistrale bundel opnieuw het bewijs geleverd dat ze een talentvol en krachtig jong dichterschap vertegenwoordigt. Ze weet de lezer mee te nemen in haar wervelende beeldenstroom vol ernst en humor. Wat dat aangaat is dit geen fantoompoëzie. Toch zou ik wel eens willen dat Rijneveld haar meesterschap in de beperking zou zoeken: een ode aan de werking van het wit.
____

Marieke Lucas Rijneveld (2019). Fantoommerrie. Atlas Contact, 64 blz. € 19,99. ISBN 9789025453459.

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...