Donker zoeken met een zaklantaarn
Door Ivan Sacharov
Fascinerend aan gedichten is dat iedereen zijn eigen taal bezigt. Woorden dragen wel betekenissen die iedereen min of meer bekend zijn, maar de manier waarop ze aan elkaar gelinkt worden openbaart de eigenzinnigheid van de schrijver. En dan is het weer even wennen – opnieuw leren lezen – als je een originele geest ontmoet, zoals Henk Ester:
5 – Ontstaan
van een en ander
één meer dan één
twee ligt voor de hand
meer dan twee
alles is mogelijk
en ander?
meer niet
meer is tellen
tot één in de verste uithoeken
Een gedicht uit Het vermoeden van Witten, een nieuwe bundel van Ester. Beslist niet het beste, maar wel het eerste gedicht dat ik dacht te ‘begrijpen’. Misschien omdat er geen moeilijke woorden in zitten en het geen noemenswaardige (voor)kennis vereist. Laat ik een poging wagen. De eerste regel vult mogelijk de titel aan: ontstaan van een en ander. Overdrachtelijk, of eigenlijk oppervlakkig lezend lijkt dat geen probleem op te leveren (we lezen dan gemakkelijk: ontstaan van het een en ander). Maar nemen we het letterlijk, dan wordt het interessanter: ontstaan van een en ander zou dan ontstaan van verschil kunnen betekenen. De tweede regel ‘één meer dan één’ past daar goed bij: het verschil wordt direct in beeld gebracht! De dichter grapt een beetje in de derde regel, waar twee inderdaad letterlijk één meer dan één is. Meer dan twee, alles is mogelijk… Alles? Ja, alles wat geteld kan worden. En ander? ‘Ander’ hoeft niet per se meer te zijn. Meer niet, dus. Meer is tellen… tot één in de verste uithoeken. En dan zijn we weer terug bij het begin! Want wat is er ‘buiten’ één? Een ander? Eén meer dan één, dus. Bijvoorbeeld: is er buiten dit ‘ene’, ons bekende heelal een ander heelal? En zo tolt het verder door mijn hoofd, dit gedicht. ‘Begrijpen’ is een sterk woord voor wat ik denk dat het betekent. Nog een voorbeeld:
4 – Klaagzang
warren geen woorden
woorden ontwarren
de echo van het graf
de ondertoon van graven
het draaien van de wind
het gezeur van bomen
watermoleculen zijn niet nat
warmte is gelogen
sprakeloos is warren
te midden van dat
Ik ga dit niet zo uitvoerig analyseren als het vorige gedicht, maar ook hier tolt iets. In de eerste strofe kan ‘woorden ontwarren’ betekenen dat woorden iets duidelijk maken. Dat ze, min of meer, het tegenovergestelde doen als ‘warren’. Aan de andere kant zijn woorden (door hun vaak meerduidige betekenis) juist verwarrend, en moeten ze ontward wórden. Van de eerst genoemde mogelijkheid wordt in de laatste strofe gebruik gemaakt. Door ‘warren’ in het midden van ‘het draaien van de wind’ te plaatsen – het punt waar alles stil is – wordt warren sprakeloos. Alleen de woorden blijven draaien. Op een bijzondere manier: het valt op, in de middelste strofe, dat ‘het draaien van de wind’ en ‘het gezeur van bomen’ ongeveer hetzelfde betekenen. Is zeuren niet een vorm van draaien? Twee regels – precies in het midden van het gedicht – waarvan er één energie beschrijft, en de ander materie! Ook in een gedicht kunnen beide zaken blijkbaar in elkaar overgaan. Al is het niet precies volgens de beroemde formule van Einstein.
Esters teksten getuigen van veel natuurkundige kennis. Soms hebben ze bijna iets mathematisch. In dat opzicht doet hij een beetje denken aan Achterberg, die ook een hoge mate van exactheid nastreefde.
De relatie met wiskunde en natuurkunde wordt op de achterflap van de bundel toegelicht. Het vermoeden van Witten, de bundeltitel, is blijkbaar ontleend aan wat er gebeurde tijdens een bezoek van een journalist aan de werkkamer van de wiskundig natuurkundige Edward Witten in het beroemde Princeton Institute. De journalist vroeg wat Witten in zijn kamer deed. Witten – ogenschijnlijk suffend in zijn stoel – antwoordde: ‘Ik heb een lastig wiskundig probleem, de oplossing ken ik wel, maar zij moet mij nog te binnen schieten.’ Iedereen die het hoort, lacht, want iedereen weet: hij heeft gelijk. ‘Het absurde is een feit’, en toch… absurd. En dat is dan het vermoeden van Witten.
Ik citeer de achterflap niet alleen omdat het een leuk anekdotisch verhaal is. Nee, eigenlijk wordt hier een van de basiscomponenten van poëzie (en van alle kunst) beschreven: de paradox. Het absurde kan worden gezien als een schijnbare tegenstrijdigheid. En daarom kon Witten ook beweren dat hij de oplossing wel kende: de oplossing van iedere paradox zit in ons hoofd (en in ‘de realiteit’ van ons hoofd: de natuurkundige processen spelen zich immers daar ook af). We moeten die oplossing alleen nog verwoorden!
Het is belangrijk om te beseffen dat een paradox geen ‘echte’ tegenstrijdigheid is. Echte tegenstrijdigheden kunnen niet worden opgelost. Maar het is de vraag of echte tegenstrijdigheden wel bestaan, want alles bestaat in het bestaan:
5 – A9
aanwijsbaar
niet aan te spreken
aantoonbaar breder
onderheid
onhoorbaar, uiteindelijk
is alles mogelijk
er zijn geen feiten
Op een dieper niveau worden tegenstrijdigheden opgelost, lijkt Ester te willen zeggen. Elke ‘onderheid’ laat een breder verband zien dan wat er boven zit. En ‘onder stenen zijn godinnen vrij onder stenen dansen zij’, schrijft hij in een ander gedicht; vermoedelijk op hetzelfde doelend (het schiet me ineens te binnen hoe geweldig samenhangend de teksten van deze dichter zijn). Met Ester kruip je als lezer in de huid van een wetenschapper als Witten. Witten wiens naam – besef ik nu – ook als ‘verbleken’ gelezen kan worden: een manier om woorden zich in het wit op te laten lossen. Goed. Dat kan ook te ver gedacht zijn, maar het is niet uit te sluiten in een bundel als deze (en dat is dan mijn eigen ‘vermoeden van witten’). Aan het begin van zijn bundel citeert Ester – als een soort van motto – Lisa Randall:
Welke asymmetrie voorkwam dat materie
en antimaterie elkaar volledig vernietigden?
Materie en antimaterie verhouden zich op een paradoxale manier tot elkaar. Wat we niet begrijpen is de asymmetrie. Maar misschien laten we ons beetnemen door ons taalgebruik. Want mogen we ten opzichte van materie wel van antimaterie spreken? Zet er maar een minteken voor, dan wordt (lees: lijkt) het precies het tegenovergestelde! Onze taal heeft de neiging ‘een en ander’ van elkaar te (onder)scheiden, maar schiet bij kwantummechanische processen vaak tekort.
Waarom zeg ik dit? Omdat dichters voor hetzelfde probleem staan. Ook dichters beschrijven soms dingen waarvoor (nog) geen woorden bestaan:
1 – Over
wie over schrijft
van dingen of de dood
wie over zwijgen spreekt
heermoes lachend op laat treden
heeft de sporen in
zijn hand verspeeld
met kimberliet
kan een schedel spreken
maar niet over iets
wie over schrijft
is zijn taal vergeten
We hebben bij het gedicht Klaagzang al gezien dat woorden ‘draaien’, en niet in het stille centrum zitten, zoals ‘het sprakeloze warren’: taal heeft de neiging aan de buitenkant te blijven. Ik denk dat we dit gedicht ook zo moeten lezen. Ester maakt ons erop attent dat zodra we ergens ‘over’ schrijven, we ook ‘overschrijven’, d.w.z. waar we duidelijkheid creëren, ontglipt ons de kern. Of, zoals Lao Tse het zegt: zij die spreken weten niet en zij die weten spreken niet. Gedichten lezen en proberen te begrijpen blijft tenslotte zoiets als donker zoeken met een zaklantaarn en soep eten met een vork (wee mij als recensent)!
____
Henk Ester (2018). Het vermoeden van Witten. De Arbeiderspers, 80 blz. € 18,50. ISBN 9789029525626