Thuisgekomen in een vreemde taal
door Levity Peters
Al zonder dat je één woord in de bundel gelezen hebt, maakt de titel iets duidelijk: 26 woorden voor schoonheid. Dit moet iets zeggen over een andere cultuur. Zoveel woorden voor schoonheid kennen wij Nederlanders niet. We hebben ze ook nooit gehad. Het heeft niets met de calvinistische soberheid te maken, Nederlanders hebben blijkbaar nooit de behoefte gevoeld om schoonheid zo te nuanceren, zeg maar: te verfijnen. Een zekere botheid valt wel onder de volksaard, of positiever: directheid. De oosterse wereld kent het idee dat schoonheid versluierd is. Dat is iets wat niet alleen elke Hollander moet kunnen herkennen, maar vrijwel elk levend mens; de partner die je altijd mooi gevonden hebt, is afstotelijk zodra je met elkaar gebroken hebt… (al duurt het soms even): dat je dat nooit eerder gezien hebt, tijdens een ruzie bijvoorbeeld. Het tegenovergestelde kennen we ook: dat iemand mooier blijkt te zijn dan je altijd gedacht had, alleen doordat je nu verliefd bent op die persoon.
Je krijgt de indruk dat het schrijven van poëzie voor haar meer betekent dan het schrijven van een mooi gedicht. Nafiss Nia is Iraanse van geboorte, en wanneer ik haar bundel goed lees, is zij op betrekkelijk jonge leeftijd al naar Nederland gevlucht. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor haar bewonderenswaardige gebruik van de Nederlandse taal. Je moederland is, eerder dan het stukje aarde waar je geboren bent, je moedertaal, die voor jou zoveel meer nuances kent dan welke andere aangeleerde taal ook, al spreek je die misschien vloeiend.
Poëzie is voor Nafiss Nia een levenshouding, en alles wat zij als belangrijk ervaart vindt er onderdak, een thuis. Maar haar gedichten zijn voor ons: lezers. Verschillende keren refereert zij aan Sheherazade, de vrouw uit Duizend en één nacht die haar leven weet te verlengen door het vertellen van verhalen. Dat is wat haar gedichten zijn: kleine verhaaltjes die jou een stukje van de wereld laten zien die je wel herkennen kunt, maar nog niet kende. Daarnaast overstijgen zij het verhalende. Niet al die verhaaltjes bezorgen ons een goede nachtrust, al spreekt zij de pijnlijke zaken nooit zo bot er grof uit als wij die kennen uit de media. Ze beschrijft niet, maar roept op. Al is zij nu waarschijnlijk Hollandse, ik haar hart blijft zij Iraanse, en koestert 26 hier ten lande onbruikbare woorden voor schoonheid.
Ten gevolge daarvan is zij in staat om regels te schrijven die geen Hollander op papier zou krijgen. Oorlog en onvrijheid liggen al te ver achter ons om ons te realiseren hoe kostbaar de vrijheid is die wij hier kennen. We (de meesten van ons) zijn beschamend verwend en verveeld. Probeer eens even in te voelen wat Nia hier schrijft:
(..)
Als vrede een bloembed is en vrijheid
een appelboom geef me de wereld
en ik maak er een tuin van
(uit de reeks ‘Lente’, blz. 53)
Uit vrijwel al haar gedichten spreekt een grote gedrevenheid, ik zou bijna zeggen haast – om uit te drukken wat zij op haar lever heeft, wat haar bezielt, verontrust, versombert, verdriet, vertedert. Zoals in bovenstaande strofe ontlucht zij haar hart niet zelden met wat praktisch onmogelijk is, maar in essentie haar innerlijke werkelijkheid dichter benadert dan wij in ons vaderland gewend zijn. Zij zou van de wereld een betere, een vrediger, een thuis willen maken. En, als we eerlijk zijn: willen wij dat eigenlijk niet allemaal? Nafiss Nia, Iraanse (je afkomst blijft altijd aan je geplakt) de spreekbuis voor ons, ogenschijnlijk nuchtere Hollanders en, naar men zegt, iets minder nuchtere Vlamingen.
Er wordt vaak wat schamper over herkenning gesproken wanneer het poëzie betreft, maar zonder herkenning zou poëzie niet bestaan. Zelfs hermetische poëzie wordt gedragen door herkenning, al is dat veelal een intertekstuele. De bijbelse koning Salomo erkende eeuwen voor Christus al dat er niets nieuws is onder de zon. Een hedendaagse theoreticus had het over kunst als herhalen zonder in herhaling te vervallen. Dat is precies wat Nafiss Nia doet. De seizoenen zijn ons niet vreemd. Liefde, liefdes en liefdespijn zijn dat evenmin. Misschien kunnen wij ons niet indenken van land te moeten verhuizen, maar een andere taal leren spreken kennen de meesten van ons van school, al kunnen de meesten van ons zich niet voorstellen hoe het is om poëzie te schrijven in een niet bij geboorte meegekregen taal. Mensen voor wie taal eigen is en hun werkelijkheid, hun realiteit vertegenwoordigt, kunnen zich nauwelijks voorstellen hoe moeilijk het is om dingen uit een achtergelaten cultuur uit te drukken in een taal die later eigen gemaakt is. Hoe breng je zaken die anderen wellicht vreemd zijn zo dichtbij dat het hen werkelijk kan raken, in het hart raken, dat centrum van het gevoel? ‘Stel je voor dat ik niet ver van jou sta’ eindigt het eerste gedicht van de bundel. (Uit de reeks ‘Winter’, blz. 8).
Het bijzondere van het werk van Nafiss Nia is dat het ons Nederlands anders kleurt. Het is moeilijk aanwijsbaar wat het precies is; de dynamiek? De woordkeuze? Zinsbouw? Ik zou deze poëzie weleens willen horen, naast gedichten van haar in het Fârsi. Is dat de kleur van haar gedichten? Het lijkt wel of zij geschreven zijn om gehoord te worden; ik ken haar stem niet, maar wanneer ik de gedichten lees, is het alsof ik haar hoor. Het oude Poetry International werd wel het feest van de stem genoemd, en dat was dan ook het genot van het daar aanwezig zijn; al die poëzie die in verschillende talen over je werd uitgestort met slechts één bindend thema: menselijkheid, en die dan ook nog eens voor jou vertaald was…
Laat mij het titelloze, maar herkenbare titelgedicht in zijn geheel citeren:
Ik ben waardevol
narcis, lief, pioenroos en schoon zijn mijn zussen
mijn moeder is zuiver, mijn vader tevreden.
Mijn broers zijn groot en klein
we zijn de nakomelingen van Venus
Ik kom uit een taal waar schoonheid
zesentwintig synoniemen heeft,
waarin het bijvoeglijk naamwoord
de ongekende koningin van grammatica is.
Je kunt alle namen in de natuur kiezen
voor je kinderen en er is niemand die
namen als oever, loot, regen, tros,
tijd, hert, dauw, moedig en vreugde
overdreven of vreemd vindt
Ik ben waardevol
narcis, lief, pioenroos en schoon zijn mijn zussen
mijn moeder is zuiver, mijn vader tevreden.
Mijn broers zijn groot en klein
we zijn de nakomelingen van Venus
en als je denkt dat ik gek ben of onzin praat
kun je gerust in mijn geboorteakte duiken.
(uit de reeks ‘Lente’, blz. 61)
Op een van de laatste bladzijden spreekt zij de tot overtuiging gedestilleerde hoop uit wat haar poëzie zal teweegbrengen, wat haar ‘verhalen’ met ons zullen doen, ze heeft het niet alleen over haar verhalen, maar over onze, de verhalen die wij met elkaar delen. Nafiss Nia roept met haar poëzie onze persoonlijke verhalen op, waarmee wij kleuren wat zij ons voorschotelt. De wonderbare wisselwerking tussen ons en alle poëzie die in staat is om ons te raken:
(…)
Als we onze verhalen met elkaar delen
zal deze grond tot een glimlach groeien
als we samen naar het groen lopen
zal deze lente geen winter meer zijn.
(uit de reeks ‘Lente’ blz.60)
____
Nafiss Nia (2019). 26 woorden voor schoonheid. Uitgeverij Orlando, 64 blz. € 20,00. ISBN 9789493081048