De springlevende gedichten van Frank Koenegracht
door Kamiel Choi
–
‘Hier wordt Koenegracht / omgezet in groene kracht.’ Het epigram is het stokpaardje van deze dichter, en dit exemplaar is vooral wáár, zei hij ooit in een interview. Deze cynische omgang met de dood, die prominent aanwezig is in zijn gedichten doet mij denken aan For the anniversary of my death van W. S. Merwin, en Gerrit Komrij’s grafschrift ‘Hier ligt Gerrit Komrij / ik denk dat ik omrij’. Galgenhumor speelt een belangrijke rol in deze poëzie, maar Koenegracht weet de lezer ook met taal te betoveren, zoals in dit gedicht:
–
Wat een oude vlieg ben ik.
Op de rug van de kat meegereden zo moe
–
kijk ik over een tuin uit
met een waardigheid die schijn is.
–
Wat een slechte beslissing
in november stervend
tegen een raam te kleven.
Recensent Janita Monna noemt de wereld van Koenegracht nuchter én waanzinnig.
Ik heb reikhalzend uitgekeken naar deze gedichten en voel mij vereerd een van de onderschatte grootmeesters van de Nederlandse poëzie te mogen recenseren (Koenegracht won weinig belangrijke literaire prijzen, maar wordt door Remco Campert spelenderwijs ‘de beste’ genoemd). Mijn eerste kennismaking met zijn werk was de regel ‘en al ons denken is als het hondje in de bocht van de weg’, die ik las als student van begin twintig, en de woorden gingen niet zo gemakkelijk weg.
Toen de prachtig uitgegeven harde kaft met de intrigerende pentekening getiteld ‘collega Freud’ van de dichter op het omslag met de post werd bezorgd, was ik de koning te rijk. Bijna dagelijks ontdekte ik prachtige poëtische doorkijkjes in de verraderlijk eenvoudige taal die het meesterschap van Koenegracht schraagt. Het boek zat al snel vol papiersnippers tussen de vele bladzijden waarop de sterkere gedichten staan.
–
Net als alle grote komieken voor hem, moeder
werkt de dood met de techniek van de herhaling.
–
En zo komt het dat de kinderen het huis uit gaan,
de vrienden vertrekken
–
en je alleen achterblijft.
–
Ongaarne verplaats ik mij in de jonge moeder
die van deze dingen hoort of leest.
Een gedicht als dit wekt de schijn, ontzettend veel te zeggen zonder de theoretische ballast. Er ligt in besloten wat het betekent om een dichter te zijn, iemand die de dingen optekent zoals ze niet anders kunnen zijn. Ik stel me Koenegracht voor in Endegeest, het psychiatrische ziekenhuis in Oegstgeest waar hij korte tijd werkzaam was. In een paar regels beschrijft hij feilloos die kliniek:
–
Vroeg grijs, thee en suïcide.
Herfst parkeert tussen het geboomte.
–
In de mist staat de tuinploeg
als roerloos
als coniferen verspreid.
–
Zo stil aan de harken geklonken.
Zulke verstilde observaties stemmen de geest mild: is eenmaal de absurditeit van het bestaan aanvaard, heeft ieder mens zijn waardigheid. Ik lees deze poëzie als een humanistische lofzang die onze kwetsbaarheid aangrijpt als reden om elkaar vol mededogen bij te staan op het uiteindelijk fatale levenspad.
De poëzie blijft ook in deze sierlijke tombe springlevend. Ik voelde me tijdens het lezen uitgedaagd door de absurde beelden (zoals: de zuurstofdolkjes van het gras, de roze klapdeurtjes van een liefje, een hospitaal als koortsig bloemencorso op de weg naar nergens, kermis in de kloten van nooit, duister als in de reet van een kerkvorst, minnaars rimpelig als makrelen, of het oude haventje van zijn bekken) die zich meestal goed van hun opruiende taak in het rijk van onze verbeelding kwijten. Als aanzetten tot dichten een maatstaf is van poëzie, is Koenegracht een grootheid.
Neem dit gedicht:
–
Vandaag is het mijn hondendag.
Mijn diploma’s huilen als honden.
En mijn doden,
–
elke dag staan er een paar op
om me wakker te maken
uit mijn dromen van zwaluwspeeksel.
–
Elke dag staan er een paar op.
Ze liggen in mijn huis als Romeinen.
Ze worden met de dag brutaler,
–
stelen heel openlijk,
en als ik vragen stel beginnen ze te huilen,
of vertrappen van kwaadheid hun hoed.
–
Af en toe gaan ze nog weg
en nemen beleefd afscheid.
Slapen doen ze niet.
–
Ze kruipen onder de nacht door.
Ze kruipen onder de nacht.
Je wilt als lezer ook zo kunnen kijken, zo treffend kunnen associëren. De bedoeling van dit gedicht is duidelijk genoeg om onze aandacht vast te houden, en vaag genoeg om onze fantasie uit te dagen. Waar dit evenwicht schijnbaar moeiteloos wordt bereikt, is Koenegrachts poëzie op zijn best.
–
De brug die de overkant niet meer haalt
moet worden getroost.
Want het is waar: de landschappen zijn daar
dieper dan hier.
–
Ik troost hem met verhalen over de duizeling
en het donker van zijn eigen holten.
Maar deze klimop van verhalen
heeft hem zacht en groen gemaakt en onherkenbaar.
Ook de ingetogen elegieën en epigrammen doorstaan de tijd. Deze poëzie is herleesbaar. Wanneer gedichten bij een tweede, derde of latere lezing aangrijpend blijven rijst bij mij de vraag: hoe doet hij dat toch? Zijn er bepaalde trucjes die Koenegracht toepast? In zijn werk zitten terugkerende metaforen, zoals vroege sneeuw of de bekende bocht van de weg. Koenegracht zet ook het stijlmiddel van de herhaling in, zoals in de allereerste regels van deze bundel: ‘Nacht was het, nacht’ en wanneer gedichten te theatraal dreigen te worden prikt hij dit door met een gortdroge kwinkslag, die bijna nooit geforceerd overkomt. De gedichten klinken zo direct en natuurlijk dat er niet aan geknutseld lijkt (dat blijft gissen: misschien zat Koenegracht wel altijd driftig in zijn witte jas binnensmonds vloekend zijn verzen te corrigeren). ‘Hoe terloops geformuleerd sommige regels ook lijken, we mogen aannemen dat de dichter er langdurig over nagedacht heeft’ schrijft Piet Gerbrandy in een essay over Koenegrachts poëzie in het literaire tijdschrift Ons Erfdeel.
Deze verzamelbundel sluit af met het korte essay dat Koenegrachts vriend, de in 2010 overleden schrijver en essayist Rudy Kousbroek, schreef voor de in 2003 verschenen deelverzameling Vroege sneeuw, waarin hij enkele namen aandraagt met wie zijn poëzie vergelijkbaar is: Stevie Smith, Philip Larkin en René Char. Ik moest zelf aan Gottfried Benn, Billy Collins en Kenneth Koch denken. Die laatste werd ‘the funniest serious poet we have’ genoemd, een eretitel die zonder meer ook Frank Koenegracht toekomt.
In dit verzameld werk zijn ook de pentekeningen uit Lekker dood in eigen land opgenomen, waaronder portretten van o.a. Freud, Kafka, Gerrit Komrij, Pessoa, J.C. Bloem, Maarten Biesheuvel, Erasmus, Hans Warren, Lucebert, en Koenegracht zelf. Deze visuele uitspattingen deden mij denken aan de film Nise – The heart of madness, over de revolutionaire Braziliaanse Jungiaanse psychiater Nise da Silveira en haar cliënten. Koenegracht zou het tekenen eventueel aan zijn patiënten hebben kunnen overlaten – voor het schrijven van gedichten geldt dit zeker niet.
Ik zou nog veel meer willen citeren uit het voorliggende magistrale universum van Koenegracht, zoals het bekendere ‘Gedicht dat goed afloopt’. Dit is een fascinerend, eigengereid, en springlevend oeuvre dat, omdat het zichzelf en de wereld niet te serieus neemt, ons trakteert op mokerslagen van inzicht in de menselijke conditie.
____
Frank Koenegracht (2019). Alle gedichten. Uitgeverij De Bezige Bij. 240 blz. € 34,50 – ISBN 9789403166001