Liefdesstrelingen
door Hans Franse
De bundel van Marten Janse, in eigen beheer uitgegeven, ziet er eenvoudig, maar voornaam uit: mooi gedrukt met een rustige letter.
Het boek bevat liefdesgedichten, in die zin, dat de lichamelijke aanwezigheid en het verlangen van die van de geliefde te ervaren het centrale thema vormen: er komen veel strelingen in voor. Drie willekeurige voorbeelden. Op p. 6 : ‘Zo zoek ik jou / traag met mijn handen’, op p. 9: ‘vingertoppen / over mijn ruggengraat’, op p. 21: ‘Omdat we een stap verder gaan streel jij mij’.
Mijn eerste indruk was dan ook dat het hier om erotische gedichten ging. Eerste indrukken moeten echter niet bepalend zijn. Juist schrijfsels die voortkomen uit een emotie die vaak door de heftigheid daarvan aan de oppervlakte blijft – op hevige emoties, gevoelens, sensaties reageert men direct -, zijn vaak spontaan maar missen vaak de vorm; een gedicht of ander kunstwerk komt voort uit een bezinning op een gevoel, op een situatie, op een woordenreeks. Alleen al het denken erover, het klaar zetten van het materiaal, het opschrijven, het zoeken naar een vorm dwingt de schrijver tot bezinning. Ik heb de gedichten dan ook meerdere malen gelezen, sommige hardop, wat niet onplezierig was, om via de duidelijk herkenbare emotionele lichtelijk erotische lading verder te kijken. Goed lezend en herlezend herkende ik de volgens mij onderliggende bezinning: het gaat om communicatie, om het zoeken naar verbondenheid en contact met de ander. Het gedicht op p. 14, ’Trui van m’n vader’, zou in dat licht een smartelijk gedicht zijn, want de communicatie mislukt: na een wasbeurt is het niet meer de trui waarmee je met je vader verbonden bent, maar een gewoon ouderwets kledingstuk. Misschien is de laatste regel wel een beetje weemoedig, wat ironie om het gevoel te kunnen maskeren. Ik citeer het gedicht en verzoek de lezer op hoofdletters en interpunctie te letten, ik kom daarop nog terug.
TRUI VAN M’N VADER
Van alles wat ik draag
hecht ik aan de trui van
mijn vader, eigenlijk
iets te groot, maar zo
vertrouwd als vaders zijn
Hij leent ‘m niet uit maar
merkt ’t niet als ik ‘m kies
Ik groei erin en gloei erin
Maar na een wasbeurt
is het weg, is het gewoon
een trui die ik leende, iets
te groot en best ouderwets
(p. 14)
De trui verwijst naar de vader. Is de vader of de trui iets te groot? In ieder geval ‘het’ geeft aanvankelijk een gevoel van rust, maar dan raken de emoties de dichter, want hij groeit en gloeit erin. Haalt hij de groeiachterstand in, vader of de trui was toch iets te groot? In ieder geval is er een gevoel van warmte. Na een reiniging – misschien als ritueel bedoeld – is ‘het’ weg, en blijft een gewone trui over, ‘best ouderwets’. Ik wees al eerder op de ironie om het gloeiende gevoel te kunnen rationaliseren en te relativeren. Dat het gedicht in spreektaal is geschreven draagt ook bij aan die relativering van dat ‘gloeiende’. Dit gevoel merk ik in veel van de gedichten. Ook in de titels van de drie onderdelen van de bundel kun je die communicatieve lading herkennen: ‘Spel van afstand en nabijheid’ loopt over in ‘Samen gaan’ (de afstand is nabijheid geworden) en het laatste deel, naar een conclusie werkend, heet ‘Ontlijven’ een begrip dat in een gedicht wordt verklaard. Let ook hier even op de interpunctie en het gebruik van hoofdletters.
ONTLIJVEN
Mijn lijf leren kennen
om het los te laten
oplossend in zee
verdampend in lucht
Kijk, het communiceert
tot in de haarvaten
deint op de tijd, laat
de klok aan z’n lot over
Horizontaal en verticaal
lawaai dat ook leven is
We zeggen plots hetzelfde
twee zielen, een gedachte
Jij omhelst me van harte
‘Daar ben je’, zeg je
‘Ja, ik ben er’, zeg ik
En we laten elkaar los
(p. 56)
Het laatste gedicht in de bundel, ‘Parnassia aan zee’ (p. 57), lijkt een conclusie. Twee gelieven zitten, ontlijfd, op een handdoek onder de Kennemer duinen. Ze zijn bij elkaar gekomen. De één met klassieken uit de wereldliteratuur, de ander met poëzie. De een vertelt, de ander luistert. De laatste regel van dat gedicht is een mooie conclusie: ‘De pijn wordt / mooi, mijn verdriet wordt lichter’.
Dat de dichter poëzie meebracht, werd al eerder aangekondigd: op p. 27 komt Kloos tevoorschijn, want je kan huilen van verdriet om bloemen in de knop gebroken.
Het is regelmatige, goed leesbare poëzie, helder van vorm, redelijk regelmatig. Het poëtisch hoogtepunt is voor mij de kleine cyclus ‘Nachtland’’, zes gedichten van drie drieregelige strofen, waarin veel liefde mooi verwoord wordt. Ik zou ze graag geciteerd hebben, maar het ene kan niet zonder het andere, en zes gedichten waren te veel. Het lijkt me dus beter dat diegenen die nieuwsgierig zijn naar dit poëtisch hoogtepunt zich de bundel aanschaffen.
Er is iets wat mij een beetje tegenstaat: er is een consistent gebruikte inconsistentie: dat is de manier waarop de leestekens gebruikt worden. Elk gedicht begint met een hoofdletter, maar eindigt niet met een punt. Soms beginnen (zie het laatst geciteerde gedicht) zinnen binnen de strofen ook met een hoofdletter zonder met een punt te eindigen. Maar er zijn wel komma’s, er zijn aanhalingstekens, er zijn vraagtekens, soms zelfs een punt midden in een gedicht, waarna de dichter weer leestekenloos verder gaat. Ik begrijp deze schrijfwijze niet. Je kunt er natuurlijk veel over filoso-fantaseren: de lezer moet het gedicht afmaken, dat is niet aan de schrijver, het loopt weg in de wijde wereld, maar ik geloof dat niet. Ik vind dit vreemd. De dichter lijkt me een precies mens aan zijn stijl en woordkeus te zien. Het stoort mij. Gewone interpunctie had het gedicht niet minder gemaakt. Ik vraag mij af wat dit toevoegt.
Tenslotte: ik heb de gedichten hardop gelezen, zelfs hardop voorgelezen. Ik vond het mooie gedichten, echter, en ik schrijf nu ook als musicus, naar mijn mening minder muzikaal dan de schrijver op de achterflap van zijn mooie bundel laat uitkomen.
____
Marten Janse (2019). Als doden zo stil. Uitgave in eigen beheer, 60 blz. € 15,95. ISBN: 9789463860970