Twan Vet (Seoul, 1998) is dichter, tekstschrijver en muzikant. Hij treedt in verschillende formaties door het hele land op in theaters en op festivals met kleinkunstprogramma’s en liedjes. Twan was als dichter dit jaar o.a. hoofdgast tijdens de Nacht van de Literatuur in zijn thuisstad Amersfoort. Momenteel werkt hij aan zijn nieuwe bundel.
foto Ivar Elstrodt
–
Sometimes… it’s better for a man
just to walk away. But if you can’t
walk away? I guess that’s when
it’s tough – Arthur Miller
–
Overal was er een stad die je weer verlaten kon, dacht je.
Bij elke ruzie was er een deur die je mocht dichtslaan.
In elke kamer was een raam waardoor je ongemerkt naar
buiten kon. Op elke straathoek stond een stoplicht naar een
beter leven. Iedere snelweg bood een rijstrook die een
nieuwe kans beloofde. Elke vrouw gaf je een warmer bed.
–
Het zijn de dagen dat jij er was en de dood nog niet:
dat zijn de momenten van geluk en gure schoonheid,
naakte liefde, pure poëzie.
–
Het zijn niet de dagen dat je bleef, maar de dagen dat je
weg kon gaan, maar dat niet deed.
–
Ik ken een vrouw die boten baart:
haar kroost drijft uit als sloep of
schuit en strandt vervolgens op een
bank of bed of ziekenhuis.
–
‘Dat komt’, zegt ze, ‘omdat alle baby’s
boten zijn, maar bijna niemand heeft dat
door. Ik wel en daarom is er niemand meer
die moeite doet, bij mij is er geen schone schijn.
Daarom breng ik al jaren schepen op het droge.
–
Sommigen huilen als een misthoorn, maar verreweg
de meesten zinken van miskenning en verdriet. Maar
niemand, behalve jij en ik, die dat weet. Je hebt het
vroeger nooit gezien, maar nu zie je niets anders meer.
–
Wees, tot slot, alsjeblieft, altijd lief en teder voor ze.
Elke boot is in ’t geheim een kind dat nooit
een mens mocht zijn.’
–
Ochtend. Een stralend licht zoekt achter mijn ogen
naar een man die de stad wil zien ontwaken. Hij
slaapt nog en de straat loopt langzaam vol. Koffie,
kranten, slaapdronken sigaretten in het portiek.
–
Mensen brengen hun kinderen naar school, rijden
fietsen, auto’s naar kantoor. Schiet nou op, daar
is ze al: het meisje van de boekhandel, dat elke
morgen om acht uur de winkel opent en vervolgens
tot negen uur alleen de tijd moet doden. Kijk, daar
stapt de buurman al op zijn fiets en trapt de stenen
van de straat; hij is te laat, de morgen wacht niet
langer. Hoor, daar rinkelt al de eerste tram en zie,
zelfs de honden worden uitgelaten. Ergens kukelt
een verdwaalde haan en zwengelt zo de dag weer aan.
–
Als de morgen bijna middag is en stropdassen koude
broodjes eten, kunstenaars pas slapen gaan, en de
gemeentedienst weer fietsen uit de grachten vist word
ik pas wakker. Verdomd. Weer de Genesis gemist.