Kleine poëtische encyclopedie van de jazzcats
door Kamiel Choi
Het openingsgedicht, of de ‘Intro’ van deze bundel, heeft mij als lezer direct in zijn ban. Hier is een bijna obsessieve jazzliefhebber aan het woord die zich tot doel heeft gesteld om de zwoele, pulserende, explosieve sfeer van echte jazz in woorden te vatten, voor zover dit mogelijk is. Guy van Hoof geeft in het openingsgedicht een standaarddefinitie van jazz:
maar precies de vrijheid
om ermee om te gaan
de discipline
om niet te ontsporen.
Deze opvatting doet me denken aan Nietzsches ‘in ketenen dansen’. Vrijheid betekent voor Nietzsche de kunst om je eigen regels op te stellen. Van Hoof spreekt in een gedicht over de trompettist Lee Morgan over de ‘ernst van de vrijheid’.
Om het enthousiasme van Van Hoof goed te begrijpen kunnen we het formuleren als een weerwoord op de notoire jazz-hater: Theodor W. Adorno (1903-1969). Hij schreef in zijn essay ‘On Jazz’: ‘’met zijn individuele of karakteristieke stilistische momenten doet jazz een beroep op de ‘smaak’ van degenen wier soevereine vrijheid wordt bepaald door hun status.’’ Is de ernstige vrijheid van de jazz een elitair spel dat vrijheid slechts simuleert, of is er een rebelse, revolutionaire kant die de socioloog Adorno destijds ontgaan is? Belemmert jazz door de noodzaak van regels en ‘standards’ waarop geïmproviseerd kan worden een radicalere vorm van vrijheid met die speelse en ‘oppervlakkige’ wisselwerking van regels en afwijking, genaamd improvisatie, of illustreren de harmonische regels van de jazz juist een dieper inzicht in vrijheid? De liefhebber kan meer lezen in dit blog over het essay van Adorno.
Het titelgedicht is een impressie van een concert van Chet Baker in 1986.
Bleef terugkeren, de pijn overwonnen
bij het spelen, zijn liefdevolle bloedige tol
die hij betaalde met flarden leven
om te zijn die hij wilde zijn, een portret
van ijs en vuur dat nooit werd afgerond
met zijn ingehouden melancholische omschrijvingen
speelt hij met water en wolken
en verdwijnt zonder een teken achter de horizon.
Een aantal regels in de bundel is monumentaal en memorabel. Neem bijvoorbeeld het gevoel dat ‘muziek de ziel witwast / van al het overtollige’, of deze karakterisering van jazz in een gedicht ‘Hommage’ waarin Joe Henderson, Kenny Dorham en Mc Coy Tyner voorbijkomen:
‘Zwarte muziek waarin heet licht straalt /
met erupties van zon en goud, /
onvertaalbaar als een gesprek met je ziel.’
Of de muziek die is als ‘karavanen die de tenten van de nacht / passeren als een tijdelijke blindheid / van zoekende dieren / aan wie de oorsprong van de onschuld wordt geopenbaard.’ Ook een beschrijving als die van de ‘dronken trompet’ van Louis Smith ‘Als een dolle, door de zon verneukte bij’ is geslaagd.
Wanneer je de gedichten hardop leest word je op sommige momenten inderdaad meegesleept en hoor je het syncopische ritme van de jazz. Het werkt natuurlijk het best wanneer je op de achtergrond de jazz opzet die in de gedichten beschreven wordt. Het is een leuke bijkomstigheid van deze bundel dat je bijna alle concertregistraties op YouTube terug kunt vinden. Een selectie:
Chet Baker. Love for Sale. At Ronnie Scott. 1986
Art Pepper. Surf Club Sessions. L.A. 12 februari 1952
Search for peace. The real McCoy. Mc Coy Tyner. 21 april 1967
The Modern Jazz Quartet. On Tour
Otis Rush. Right place, wrong time
Voor de jazzkenner is het vooral interessant om de verschillende jazzgrootheden die in deze bundel worden vereerd te herkennen. Oscar Peterson heeft ‘vingers, lang als de poten van een impala’ die feilloos de pianotoetsen weten te vinden en elke maat is zo zuiver dat je je in een landschap waant waar geen mens het evenwicht verstoord heeft.
Na het lezen van een hele reeks jazzgedichten, over steeds weer andere grootheden van Canonball Adderly tot Elvin Jones, van Art Pepper, Miles Davis, Dexter Gordon, Stan Getz, John Coltrane, Chet Baker, Oscar Peterson, Paul Chambers, Horace Silver, Freddy Hubbard tot Earl Hines, had ik het gevoel dat de bundel in herhaling viel. Soms werd de biografie van de muzikant geforceerd in een gedicht verwerkt, zoals bij de moord op de trompettist Lee Morgan. Deze dwang om het hele verhaal te vertellen doet, althans voor mij, enigszins afbreuk aan het jazzy karakter van de gedichten. Misschien moet deze bundel worden gezien als een kleine poëtische encyclopedie van jazzcats in plaats van een gecomponeerde dichtbundel.
Dat is geen bezwaar. Ik houd van variatie en verwelkom bundels die je niet van kaft tot kaft hoeft door te lezen om de poëzie te ervaren. In die zin is De man die (altijd) terug kwam een leuk poëtisch naslagwerk voor de naar jazz luisterende poëzieliefhebbers.
Ik sluit deze recensie af met een ritmische outro, een fragment uit het slotgedicht ‘Queeste’:
van de machteloze vreugde, omgezet
in woedende energie, alle zintuigen
in een geconcentreerde improvisatie
als een vuist vol flitsende kleuren
en een lichaam dat offers brengt,
slaat met zes handen tegelijk een gat
door de muur, alsof hij een geschenk aanreikt
en volgt blindelings de hypnotiseur
die klanken uit de aarde delft
en in het blauwachtige luchtledige verlichting zoekt.
____
Guy van Hoof (2019). De man die (altijd) terug kwam. Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 64 blz. € 18,95. ISBN 9789059276246