Body language
door Inge Bak
Wanneer ik het chapbook Aan de rand van een lichaam van Merel van Slobbe ontvang, laat ik het voor even in mijn handen rusten om zo de vormgeving van de bundeling gedichten ‒ een chapbook wordt niet opgevat als een debuutbundel ‒ op me in te laten werken. De innemende titel en minimalistische vormgeving (omslagontwerp Judith Herman) nodigen enorm uit. Het is maar zelden dat ik een omslag daadwerkelijk op mijn handpalmen wil voelen ‒ hier is zorg aan besteed. De cover is zacht als een gladgeschoren huid en zo begeef ik mij voor het lezen al aan de rand van een lichaam.
Merel van Slobbe schrijft proza en poëzie. Dat beide disciplines van de literatuur haar liggen kun je opmaken uit de gedichten die zich deels ook als ultrakorte verhalen laten lezen. Van Slobbe studeerde filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en werd in 2016 verkozen tot campusdichter. In 2017 won ze de Meander Dichtersprijs en in 2018 werd haar de tweede prijs toegekend van de Turing Gedichtenwedstrijd. De nieuwe Oost І Wintertuin (onbegrensd productiehuis voor talentvolle makers) heeft haar talent opgemerkt en begeleidt haar als beginnend schrijver. Merel maakt deel uit van het schrijverscollectief Poẽzie Colada. Meer informatie over haar schrijfactiviteiten is te vinden op haar goed onderhouden website.
Voordat je als lezer kennismaakt met de gedichten kom je een citaat van de Amerikaanse feministische sociologe Donna Haraway tegen:
How to see? Where to see from?
Een citaat dat geen uitleg behoeft en een sterke binnenkomer is voor de daaropvolgende poëzie. Dichter Van Slobbe deelt met Haraway een filosofische achtergrond maar wat mij direct triggert is het A Cyborg Manifesto (1985) van Haraway waarin het gaat over de fysieke samensmelting van mens en machine. Merel van Slobbe zoekt in een aantal gedichten naar online en offline identiteit en laat die ook in elkaar overlopen zoals in het gedicht ‘Digital nymphet’, waar lichamelijke aantrekking zich op een beeldscherm afspeelt dat door mensen aangestuurd wordt ‒ beeldtaal versus lichaamstaal. In de laatste strofe proef je de hunkering naar levensechte individuen. Naar een individu dat aan te raken is. Naar mensen met de charme van imperfecties. Of in ieder geval naar een balans tussen wezenlijk en virtueel, omdat een gladgestreken, geurloze geliefde op afstand toch onvoldoende nabij is.
De echo van cyborg is ook terug te vinden in ‘Your dystopic creation doesn’t fear you’, waarin aan Mary Shelley’s Frankenstein gerefereerd wordt: ‘Je hebt je lichaam zorgvuldig opgebouwd / Je hebt je skelet met je meegesleept / gedecoreerd met organen en namen.’ De link met het opbouwen van een avatar is snel gelegd, hoe iemand zich in een game een nieuw lichaam aanmeet met een voor hem/haar wenselijke identiteit. Het gedicht eindigt met de overweging of die maakbaarheid wel zo bevrijdend werkt. De mechanica in de poëzie neemt het niet over van de menselijkheid. In ieder gedicht blijft het mens-zijn overeind ‒ het internet leeft in symbiose met de creaturen van vlees en bloed.
Merel van Slobbe is met recht een dichter van de nieuwe generatie. In het huidige digitale tijdperk kan men de hele wereld uitnodigen. Mensen die ver van iemand afstaan worden nu vanuit de eigen slaapkamer bekeken en/of er wordt mee gecommuniceerd. Daar speelt ze ook mee. Misschien is het beter om te zeggen dat ze daar vragen over stelt. Of geeft ze zich daaraan over? In het gedicht ‘The Hills, Season 2, Episode 9’ laat Van Slobbe de Amerikaanse reality star Heindi Montag, een begin dertiger die niet afkerig is van plastische chirurgie, een filosofische ingeving reflecteren:
van een zwembad, ze kijkt recht de camera in
ze zet haar zonnebril op haar hoofd en zegt:
dit is een warme planeet, ik ben alleen nog maar
de oppervlakte waar de zon mij raakt.
Ik vind dit een prachtige ontregeling. Wijst Van Slobbe ons zo op onze vooringenomenheid? Op het stereotype beeld dat knappe televisiesterretjes (zie mij bevooroordeeld het verkleinwoord gebruiken) niet behept kunnen zijn met intelligentie? Een ieder weet dat een dergelijke opvatting nergens op is gestoeld, alleen lijken ‘we’ dat af en toe te vergeten. In de verantwoording valt te lezen dat Montag deze uitspraak in werkelijkheid niet heeft gedaan maar dat die afkomstig is van de filosoof Patricia De Martelaere. Is het dan dat Van Slobbe Heidi Montag deze diepgang graag toe zou dichten?
Inhoudelijk is de schrijver sterk, dat moge duidelijk zijn. Na iedere herlezing vallen er nieuwe lagen te ontdekken. Het is een chapbook om als het rode boekje van Mao Zedong bij je te dragen ‒ in dit geval met een inhoud die aanzet tot nadenken en die niet opgelegd is.
Poëzie gaat ook over vorm. Van Slobbe houdt er een vrije vorm op na. Haar overzichtelijke lay-out laat zich prettig lezen en geeft ademruimte aan veelzeggende regels zoals ‘Ik zou mezelf een andere naam kunnen geven / maar ik zou vergeten te komen / als je me riep’ (uit ‘Avril Lavigne is dead’). Zinnen als ‘Zoals jij zacht bent, hoe je op mijn bed ligt / als een hert langs de kant van de weg / ik rij je zo teder mogelijk aan’ (afkomstig uit het gedicht ‘Why Mark Zuckerberg wears the same clothes to work every day’).
De dichter heeft oog voor bizarre elementen in serieuze aangelegenheden, dat wordt zichtbaar in beschreven feiten die opzichzelfstaand al poëtisch of prozaïsch zijn, hieruit blijkt ook haar verhalend vermogen. In ‘Vermiste toeriste zoekt mee naar zichzelf in IJsland’ dicht Van Slobbe over een vermiste vrouw die deel uitmaakt van een reddingsmissie en naar zichzelf blijkt te zoeken omdat ze zich niet in de beschrijving van de gezochte persoon heeft herkend. ‘Elke dag wordt mijn omtrek iets steviger’ haalt de eerste atoomproeven aan ‒ die plaatsvonden in een vijver met goudvissen ‒ waarmee van Slobbe een surrealistisch beeld van de harde werkelijkheid blootlegt.
In ‘Douchescènes’ komen de verschillende kwaliteiten van de dichter samen. Je wordt deelgenoot gemaakt van een gedachtegang waarvan je zou verwachten dat de ik-figuur die liever voor zich houdt. Dat het je wordt toevertrouwd zorgt voor intimiteit en intrigeert. Je wilt de ik-figuur kunnen plaatsen om het te begrijpen. Hoe komt die aan zo’n gedachte? Tevens ga je bij jezelf te rade, maak ik mij ook schuldig aan overeenkomstige gedachten? Het schuurt en roept vertwijfeling op. Dat is wat goede poëzie met je doet. Daarnaast bevat het mooie poëtische/filmische beelden ‒ zie de eerste en een-na-laatste strofe.
–
Is er een woord voor dode kwallen op het strand
en hoe je daar dan omheen loopt?
–
Ik hoor de laatste tijd vaak zachtjes
snaarinstrumenten, ergens op de achtergrond
en op een verontrustende manier:
het soort muziek dat gebruikt wordt in thrillers
overwegend in douchescènes.
–
Het tempo neemt nu langzaam toe
en ik weet dat er iets is dat op het punt staat
te gebeuren. En ik dacht dat ik in de douche
zou staan maar misschien ben ik het die thuis
op de bank voor de tv zit, of erger nog
misschien ben ik het die het huis insluipt.
–
Het is al bijna zomer, de ventilators zoemen
overal liggen perziken en ik heb nog steeds
niets onvergeeflijks gedaan.
–
En toch: altijd als ik iets zachts zie
ben ik bang dat ik er te hard in knijp
en bang dat ik het niet doe.
Na lezing begrijp ik mijn eerdere aandacht voor het omslag ‒ dat gaat namelijk organisch over in de woorden en omgekeerd. Wanneer je de kaft openklapt, betreed je een lichaam. Kom je onderhuids, kijk je er naar vanaf een afstand op een beeldscherm, wordt er naar jou gekeken of zit je middenin de ander. Als een chapbook wordt gezien als een eerste kennismaking met het literaire veld ‒ wat een goed concept ‒ zoals het nawoord aangeeft, kan ik niet wachten op de woorden die Merel van Slobbe heeft voor de weidse onbeschreven ruimte die nog voor haar ligt.
____
Merel van Slobbe (2019). Aan de rand van een lichaam. Chapbook. Wintertuin Uitgeverij, 38 blz. €12,50. ISBN 9789079571994