LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“oefening kan leiden tot een goed in elkaar gezet gedicht”

23 jan, 2020

Jan Loogman (1951) heeft gewerkt in kantoorfuncties en als docent in vakopleidingen. In 2008 volgde hij in Antwerpen de opleiding Docent Creatief Schrijven en vanaf die tijd werkt hij in die functie. Hij publiceerde gedichten in De Brakke Hond en Deus ex Machina. In 2010 verscheen bij De Witte Uitgeverij zijn bundel Een woord valt uit het nest. De laatste jaren publiceerde hij onder andere verhalen die spelen in Amsterdam Nieuw-West. Samen met Kees Schelling, Paul Kroes en Kees Loogman bracht hij in 2019 Rond de Sloterbrug uit, een boek met verhalen en teksten over Badhoevedorp, Sloten en Oud-Osdorp.
Alja Spaan dronk koffie met hem.

 

foto Mila Loogman

 

Hoe ben je bij Meander terechtgekomen? Wat doe je bij Meander? En waarom eigenlijk?
Begin vorig jaar zocht Meander medewerkers. Ik las de oproep en reageerde. Dat leidde tot een gesprek met jou, Alja. Vanaf februari vorig jaar schrijf ik maandelijks een column. Soms ga ik ervoor op stap. Ik bezocht bijvoorbeeld een van de stadsdichters van Zutphen en schreef over ‘het lichtje van de stadsdichter’. Soms schrijf ik over wat mij treft in het nieuws of het dagelijks leven. Ik probeer dat te verbinden met regels uit bekende of onbekende gedichten. In het komende jaar ga ik misschien ook interviews bijdragen aan Meander.
De columns en de interviews bieden mij de gelegenheid te schrijven ‘op de korte baan’. Ik schrijf graag en ben een man die het liefst snel een product wil leveren. Leuk is dat ik dit kwijt kan in Meander, een magazine dat gaat over een waardevol ambacht. Of moet ik poëzie een waardevolle kunstvorm noemen?

Hoe kwam je in aanraking met poëzie?
Dat weet ik niet precies. Ik herinner me dat ik in de jaren zestig als puber op zaterdagmiddag de stad inging, Amsterdam. Ik liep in mijn eentje de boekhandels af. Soms kocht ik een Salamanderpocket of bij De Slegte iets tweedehands. In mijn boekenkast staat bijvoorbeeld Dichters van deze tijd, een bloemlezing. Voorin heb ik genoteerd dat ik die in mei 1968 kocht. Zestien jaar was ik toen. De inhoud van Dichters van deze tijd schoof met de tijd mee, de bloemlezing werd om de paar jaar opnieuw uitgebracht. Maar ik kocht in 1968 de uitgave uit 1939. Moderne dichters vond ik er dus niet in, wel Guido Gezelle, Herman Gorter, Dèr Mouw. Waarom gedichten mij raakten, wist ik niet. Wel ging ik zelf ook schrijven, puberpoëzie. Later ging dat voorbij. Eind jaren tachtig en in de jaren negentig ging ik eigentijdse dichters lezen, Herman de Coninck, Luuk Gruwez, Esther Jansma, Rutger Kopland, en ik begon ook zelf te schrijven. In cursussen bij Mariet Lems en Margreet Schouwenaar en later in poëzielessen van Co Woudsma schreef ik gedichten. Toen publiceerde ik ook af en toe.

Is poëzie te leren? Wat zijn je ervaringen als schrijfdocent?
Half Nederland en Vlaanderen schrijft poëzie en dat zal in andere landen ook wel zo zijn. Je kunt de situatie vergelijken met voetballen of welke sportbeoefening ook. Veel jongens en meisjes voetballen en hebben daar plezier in, een kleine groep daaruit is er goed in en legt zich erop toe. Zij trainen, spelen, krijgen feedback en oefeningen en met een beetje mazzel worden zij Viviane Miedema of Frenkie de Jong. Of een goede hoofdklasse-voetballer. Zo zie ik het schrijven en oefenen in schrijven ook. Veel mensen schrijven poëzie, soms levert dat zomaar iets moois op, maar voor degenen die zich erop toeleggen geldt zeker dat oefening kan leiden tot een goed in elkaar gezet gedicht.  En voor de mazzelaar die talent heeft, levert oefening misschien zelfs kunst op. In een van mijn laatste columns beschreef ik mijn ervaring met poëzielessen op een VMBO-school. Die lessen leverden niet meteen hoogstaande poëzie op, wel teksten waarin de schrijvers speelden met woorden, vergelijkingen, regelafbreking, klank. Wat een docent creatief schrijven mensen in elk geval kan meegeven, is plezier in de inspanning van het schrijven en dichten. Dat is voor mij zeker zo belangrijk als het product dat de inspanning oplevert.

Wat voor rol zie je voor Meander?
Deze vraag hoort in de categorie van vragen die mij boven de pet gaan. Marketing, doelgroep-denken is niet mijn kracht. Meander kan volgens mij een platform zijn waar dichters kunnen publiceren, waar dichters en lezers terecht kunnen om te lezen over poëzie en het schrijven daarvan. Papieren tijdschriften bieden ook een platform; ik lees bijvoorbeeld de Poëziekrant uit Gent graag en ook wel Awater.  Beide vind ik enigszins incrowd, niet gemakkelijk toegankelijk voor een argeloze poëzieliefhebber. Meander moet het misschien zoeken in een combinatie van toegankelijkheid en vakkundige informatie.

 

Drie eigen gedichten

Wat je kunt leren van Björn van den Doelen, zanger, muzikant, vader, zoon, ex-profvoetballer
(een krijger op het middenveld was hij)

Ik zei zomaar wat, Björn,
want ik ben net als jij
nooit een man geweest
die dacht voordat hij zei.

Dus dat ik jouw naam noemde
toen zij vroegen om een held
was een opwelling, louter dat,
jij kent dat wel.

En trouwens, ik heb een hekel aan vereren,
Ik noem gewoon acht dingen
die een mens van jou kan leren:

1. Dat inzet vreugde geeft.
2. Dat kinderen de ware rijkdom schenken.
3. Dat perfectie en plezier maar zelden samengaan.
4. Dat een man zijn stem heeft om te zingen.
5. Dat geluk zich beter niet laat dwingen.
6. Dat een moeder het begin is van bestaan.
7. Dat het doen vooraf gaat aan het denken.
8. Dat een mens de tijd voor alles heeft.

 

Voor eeuwig

Ik dacht: er is een grens
tot waar ik ga. Een stok
vooruit, een rek okay, een rolstoel
nee, maar intussen
duurt het ene leven
tot de dood voor eeuwig.
Er is geen grens tot waar ik ga
om die niet mee te maken.
Mijn tante Edwarda

Zuster Edwarda was mijn tante, zacht
als een rozenblad aanvaardde zij
haar leven, een buiging naar zijn wil,
een rozenhoedje in de eeuwigheid.
De tijd op aarde duurt maar even
maar soms glansde er vocht
achter de glazen van haar bril.

Zuster Edwarda was mijn tante.
Lang droeg zij een zwart habijt.
De non met rijbewijs was zij.
Met Sint Christoffel, Maria en natuurlijk ook
de goede heer
reed zij op alle dagen van het jaar
de lieve kinderen
tussen kliniek en school
heen en weer en
heen en weer.

Zuster Edwarda was mijn tante,
haar leven was een buiging
niet voor volwassen mensen,
zij boog voor kinderen en voor de heer.

 

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...