door Hans Puper
© freeimages.com
‘Normale mensen gaan naar hun werk, komen thuis, eten, kijken ‘s avonds naar tv met een wijntje en een bakje pinda’s, verrichten om het weekend de geslachtsdaad in het echtelijk bed en zijn gelukkig. Dichters niet, die zijn niet normaal.’ Johannes herschikte zijn papier. De wereld woog zwaar op zijn schouders, de poëziewereld. ‘Ze hebben niet genoeg aan zichzelf’, dacht hij. ‘Ze willen worden gezien en gehoord, meer nog dan gelezen, ze willen instantbevrediging op een podium. Maar velen worden niet gezien, en gehoord al helemaal niet. De meesten zijn verlegen, maken zich zo klein mogelijk, staan zachtjes te piepen of brommen, om daarna zo snel mogelijk weer te verdwijnen. En als ze optreden loopt het publiek naar de bar of gaat naar de wc. Brutale dichters krijgen alle aandacht, zij staan te springen op het podium, schreeuwen hun gedichten uit. Dat vinden de bezoekers mooi, daar komen ze voor’. Hij zuchtte. ‘Die bescheiden dichters moeten zich profileren. Ik moet hen helpen. Maar hoe?’ Hij tikte met de achterkant van zijn pen op het papier, stond op en ging voor het raam staan. Beneden op straat liep een wat treurige man met zijn fiets aan de hand. Een lekke band zeker. Zijn hoed glom van de regen. Johannes glimlachte. Hij dacht aan de fietsenmaker uit zijn jeugd, die adverteerde in het buurtblaadje met altijd dezelfde slagzin: ‘Dit onthoudt u met gemak, rijwielherstellen is een vak.’ ‘Ik heb het!’ riep Johannes uit. Dichters moet je als dichter aanspreken! Ik schrijf een gedicht en dat geef ik hun dan, daarmee kunnen ze hun voordeel doen. Ze moeten het niet voordragen, natuurlijk.’
Johannes ging aan het werk. Hij schreef, streepte, beet op de achterkant van zijn pen en schreef opnieuw. Na een half uur ging hij achterover zitten. Dit werd het:
dichter (m)
Draag een hoed
hoe ouder de dichter
hoe breder de rand
lijd
aan leven en
‘s werelds lot
kijk
gekweld
combineer
een warm timbre
met lage stem
‘Niet echt goed’, dacht Johannes, ‘maar dat geeft niet. Slechte dichters geven andere dichters zelfvertrouwen. En de inhoud is goed. Bescheiden dichters kunnen dit aan, dansen en springen kun je hun niet leren. Maar er moet nog een gedicht komen, ik kan de verlegen vrouwen niet overslaan.’
Hij haalde een fles jenever uit de koelkast en schonk zich een glaasje in. ‘Als ik klaar ben, neem ik er nog een, samen met een biertje voor de dorst’, beloofde hij zichzelf. Hij ging weer aan het werk. Het was stil, het enige wat je af en toe hoorde was een zucht en het tikken van Johannes’ voet tegen de tafelpoot. Na drie kwartier was hij klaar.
dichter (v)
Lach hem uit
die hoed
met smalle rand
roep me too
naar die brede
zingzeg
kwinkeleer
geef hoop
kleding
naar eigen inzicht
‘Optreden is oorlog, net als voetbal’, dacht hij vastberaden. Hij legde tevreden zijn pen neer en schonk nog eens in. Zou hij zelf een hoed dragen als hij op het podium zou staan? Nee, een hoed stond hem niet. En eigenlijk hoorden er ook nog een baard en een versleten colbertje bij, liefst bruin. Maar een baard moest wel heel erg jeuken. Laatst nog, toen zat hij in de trein tegenover een man die heel erg in zijn baard begon te krabben en toen hij klaar was, zaten zijn baard en trui vol met witte schilfertjes. Hem niet gezien. Hoe dan ook: het was goed zo, hij had zijn bijdrage geleverd.
(Johannes is wel een beetje naïef, vinden jullie ook niet? Zo kun je verlegen dichters toch niet helpen? Ik durf te wedden dat hij nog nooit op een festival is geweest. En zou hij niet weten dat er ook dichters zijn die helemaal niet op een podium willen staan?)