door Hans Franse
–
Ik ken geen groter plezier dan wandelen in de voetstappen van kunstenaars, vooral dichters en schrijvers. Niets is bijvoorbeeld plezieriger dan het volgen van het spoor van Staring in de Achterhoek: van de Wildenborch naar zijn beeld in Lochem, op zoek naar Jaromir daar en in Zutphen. En dan naar Almen, naar het ‘Almens kerkje’ (Elk weet waar Almens’ kerkje staat/ elk kent den weg die derwaart gaat…) Je kunt in de naar de hoofdpersoon in dit gedicht genoemde herberg ’De hoofdige boer’ heerlijk eten. Het is dus niet alleen literair interessant. Het werd voor mij onvergetelijk toen ik werd ontvangen door Mr. Staring, de achterachterkleinzoon van de dichter, wonend op de Wildenborch, die mij als een trotse landjonker zijn landgoed liet zien.
Ik heb een traantje weggepinkt bij het monument voor de jonge Jacques Perk (1859-1881) in La Roche en Ardennes, een beetje boos wordend omdat het monument er niet uit ziet; de jubelende tekst is amper meer te lezen.
Ook in het buitenland doe ik het dus graag: een paar maanden geleden nog stond ik op de Albrechtsplatz in Dresden, waar de jonge Erich Kästner bij zijn rijke oom verbleef en uitkeek over dat plein, zittend op diezelfde muur waarop nu een beeldje zit. Hij kon het leven observeren: ’wie in einer Loge’, schrijft hij, ’der Albertplatz war die Bühne’.
Het wordt natuurlijk nog leuker om de voetafdrukken van Nederlandse dichters in het buitenland te zoeken. In mijn tweede woon- en werkland benut ik elke gelegenheid om in die sporen te lopen, en, geloof me, dan heb je nog heel wat te doen: de Grand Tour, een reis door klassiek Italië ter afsluiting van de humanitaire vorming, trok zoveel dichters, muzikanten, zangers, schilders, beeldhouwers en schrijvers uit onze landen dat één leven waarschijnlijk niet genoeg is om alle sporen te volgen. Je moet trouwens wel goed zoeken: Rome staat vol met gevelstenen voor buitenlandse dichters waar ik nooit van heb gehoord, die ‘eeuwige roem en glorie voor hun vaderland verwierven’, maar wij zijn niet trots op wat ‘onze’ kunstenaars deden: die vermeldingen zijn zeker te duur. Een beeld van Joan Derk van der Capellen van der Poll was wel besteld, werd echter nooit opgehaald en staat anoniem achter een museum in de Villa Borghese. Waar P.C. Hooft woonde kun je niet vinden, noch in Venetië, Florence of Rome, noch in Napels. Er staan geen gevelborden op de huizen waar Nederlandse schrijvers verbleven. Er is wel een bescheiden monument voor Schaepman, priester/dichter/politicus op het kleine kerkhof in het Vaticaan. Het is bij toeval, dat ik ontdekte waar in Rome Haagse Stalpaert van der Wielen had gewoond en het was leuk te zien dat hij om de hoek van zijn woning bij de Propaganda fide werkte; vijf minuten lopen van zijn huis. Hij introduceerde de contra-reformatie in Nederland.
Wat mij fascineert is dat oudere dichters en schrijvers Italië zo ‘indronken’. Het waren sponzen die de hoogtepunten van de cultuur die zij in hun landen niet kenden opzogen en wilden inpassen in de ‘onbeschaafde’ cultuur van hun land. Dirc Potter (1365-1428) was in Rome op verzoek van Graaf Willem VI, ontdekte Boccacio en schreef ‘De gang van zaken in de liefde’ (der Minnen loep). En ook dat was een geïmporteerde vernieuwing.
Pieter Cornelis Hooft was pas 17 jaar toen hij de Grand Tour maakte. Hij logeerde in Venetië bij Francesco Vrient, Nederlands koopman, en verliefde zich op Isabella Hoens met wie hij minnekoosde op het eiland Murano, waar zijn gastheer nog een buitenhuis had. Zij kusten elkaar al roeiend langs de Brenta of in een gondel op de lagune. Toen hij uit Rome terugkwam (1601) was de liefde over:’ Chanson a madame’ is zijn sierlijke liefdesklacht. In Florence hoorde hij het Toscaans en raakte zo onder de indruk van de klanken en de taalschoonheid dat hij besloot een Nederlands te schrijven dat evenwaardig was aan dat Italiaans, waarvoor hij Petrarca als inspiratiebron gebruikte. Hij schrijft dat in een Rijmbrief aan de Egelantier, de rederijkerskamer in Amsterdam waar hij lid van was. Hij houdt zijn woord: zelden is er sierlijker Nederlands geschreven, zelden volmaakter sonnetten. Jammer dat zijn poëzie en zijn Historiën niet tot de verplichte leesstof behoren, zoals Shakespeare in Engeland, Goethe in Duitsland en Leopardi in Italië.
Ook Huygens, voor in de twintig, ging in 1620 naar Venetië. Hij maakte deel uit van een officieel gezantschap: twee zee-republieken ontmoetten elkaar. Ging Pieter naar Murano om te picknicken en te minnekozen, Huygens onderzocht ernstig hoe de glasindustrie op dit eiland floreerde. Was Pieter verdiept in zijn tedere spel op de Brenta, Huygens tekende en noteerde daar architectuur van Palladio die hij naar Nederland meenam. Zong Hooft waarschijnlijk zelf, Constantijn hoorde muziek in Venetië, waarvan hij zelf zei dat hij: ’..de meest volmaakte muziek hoorde die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen…’ . Het moeten de Mariavespers geweest zijn van Monteverdi. Het heeft zijn leven beïnvloed en hij nam als een der eersten die muziek mee naar de polyfone Nederlanden, waar hij ijverig componeerde. Er is weinig muziek van hem bewaard gebleven, helaas. Hij ontwikkelde de muziek verder en schreef vaak zijn eigen teksten in sierlijk Italiaans. Hij moet een groter componist dan dichter zijn geweest.
Als ik langs de Arno wandel in Florence hoop ik net als Pieter Vrouwe Italia te ontmoeten om mij te inspireren. In Venetië heb ik tevergeefs naar de kerk gezocht waarin Huygens Monteverdi hoorde. Ik wandelde over Murano waar weinig meer te minnekozen en te picknicken valt, gevuld als het eiland is, om Couperus te citeren, met ‘..Transalpijnse apen…’, zoals ik zelf.
afbeeldingen (c) Hans Franse