Taal uit bloed
door Peter Vermaat
Laat ik meteen maar met de deur in huis vallen: met de zogenoemde filosofische poëzie heb ik weinig affiniteit. De oorzaak daarvan is tweeledig. In de eerste plaats is er in dit type gedichten nauwelijks plaats voor het muzikale karakter van taal. Het zwaartepunt ligt vaak op de betekenis en daarmee juist niet op de klank of het ritme. In de tweede plaats komt dit soort poëzie filosofisch gezien helaas neer op beweringen zonder tegenspraak: door uitspraken zonder onderbouwing of bewijsvoering te poneren, daarbij geholpen door het principe ‘er staat niet wat er staat’, ontstaan er bouwwerken zonder aantoonbare logica. Hoogbouw zonder steigers als het ware.
Daniël Vis heeft zijn bundel Het weefsel samengesteld uit reeksen korte tot middellange regels met veel wit ervoor, erna en ertussen, waarbij je eigenlijk niet kunt spreken van afzonderlijke gedichten, maar eerder van gekoppelde fragmenten. Lang niet altijd blijkt een grote hoeveelheid wit het einde van zo’n fragment te betekenen, aangezien de opgezette ‘taalreeks’ op de volgende pagina gewoon zijn voortgang kan gaan. Ook wordt er regelmatig een punt geplaatst, die naar ik vermoed min of meer gelijkstaat met een ademteken: de dichter schept lucht en vervolgt het uitschrijven van zijn woorden.
.
de klei
–
een bodem,
–
———en het leven
dat zich daaraan hecht,
–
de eerste zaak.
–
het wezen
dat in de klei ons lichaam ziet,
–
in ons
–
zichzelf – een beeltenis.
–
———de oervorm.
(…)
–
(p. 52)
בראשית
Wie thuis is in de Bijbelse traditie, herkent in het bovenstaande fragment een commentaar op het scheppen van de mens in Genesis 1. Vandaar mijn begin met het Hebreeuwse bereshiet (of eigenlijk brsht, aangezien het Hebreeuws geen medeklinkers schrijft), het ‘in het begin’ waarmee de Bijbel aanvangt. De eerste mens die uit het stof, of de aarde zo je wilt, gemaakt werd naar Gods beeld, wordt door de dichter besproken – en weersproken. Hij gebruikt in plaats van aarde of stof (adama, waarvan de naam Adam is afgeleid) het woord ‘klei’, daarmee verwijzend naar het (eveneens Bijbelse) beeld van de pottenbakker, die van klei de vorm maakt die hem belieft – en die even gemakkelijk weer kan vernietigen. Ook hier valt op wat er niet staat, namelijk ‘εν αρχη ην ο λογος και ο λογος ην προς τον θεον και θεος ην ο λογος’ oftewel en archi in o logos kai o logos in pros ton theon kai theos in o logos: ‘in het begin was het woord; het woord was bij God en het woord was God’, uit het Evangelie naar Johannes 1:1, wat een veel meer theologische of zelfs ontologische lading heeft. De dichter suggereert in zijn tekst dat de mens zijn eigen beeltenis als het ware ‘uit de klei heeft getrokken’ en laat de lezer daarmee voornamelijk in de spiegel kijken in plaats van in het verre verleden of naar de hoge hemelen.
Mij valt daarnaast op dat Vis het woord ‘klei’ gebruikt en niet het, op basis van klank mooiere, woord ‘leem’. Ook hier vermoed ik opzet en een andere reden dan het uit de klei trekken. Ik ga er namelijk vanuit dat ook de dichter zijn huiswerk heeft gedaan en gevonden heeft dat leem een andere samenstelling heeft dan klei: het bevat namelijk meer zand en silt, wat het geschikter maakt voor het bouwen van grotere structuren. Vis zet de dichter niet neer als bouwer van grotere bouwwerken met materialen die voor zo’n onderneming geschikt zijn, hij blijft zeer dichtbij de vorm die de mens met zijn omtrek inneemt in de werkelijkheid. In de taal van Vis stelt de mens zichzelf samen uit woorden, met onderwerp en gezegde, kortom met taal. Maar hij doet dat zelf, niet naar de aard van een schepper die groter is dan hijzelf, maar in en vanuit zijn eigen aard. De mens spreekt zichzelf tot leven en taalt naar de ander, zijn evenbeeld, hem tegenover.
Er is nog een tweede beeld in de bundel aanwezig, namelijk dat van de stof, het weefsel dat ook de titel van de bundel vormt. Dit woord heeft twee betekenissen: die van de ‘geweven stof’ en die van ‘een verzameling cellen met dezelfde functie binnen een levend organisme’. Beide worden ook gebruikt:
———het werken –
–
———de steken
die de naald maakt,
–
trekken de draad
door de stof,
–
verbinden de delen,
maken
–
———een vorm.
–
(p. 34)
en ook:
dit is het lichaam
dat zichzelf geneest,
–
———een wond
–
die heelt –
–
alles wat ik geef,
gegeven aan –
–
———de erfenis,
–
als het blijven
rijgen van de kralen.
–
‘dit is mijn bloed’.
–
(p. 92)
Het citaat ‘dit is mijn bloed’ is opnieuw Bijbels: Jezus spreekt dit woord uit bij het drinken van de wijn tijdens het Laatste Avondmaal (wat in de christelijke traditie in feite juist het eerste avondmaal is en misschien is dit ook de bewuste of onderbewuste reden van Vis om dit citaat op deze plek te gebruiken.
In het persbericht vanuit de uitgeverij wordt dichter Roelof ten Napel geciteerd: ‘Het weefsel is even oeroud als hedendaags, gelijke delen nihilisme en mystiek. Vis is onvoorspelbaar – en rücksichtlos’. Op het eerste gezicht verwonderde deze uitspraak mij, maar hoe vaker ik de bundel van Vis lees, hoe beter ik aanvoel welke dichtverwantschap Ten Napel erin herkent. Beiden stellen tegenover de mythe van een kleine mens die door een groot opperwezen in een onbegrijpelijke en ongrijpbare wereld geplaatst is (en daarbij geknecht wordt door hen die voorgeven die hogere boodschap in bezit te hebben) een zo je wilt nieuwe mythe: die van de mens die met de taal zijn eigen omtrek uitbeitelt uit de ervaren werkelijkheid.
Juist door dit gegeven is de bundel van Daniël Vis geen bleke filosofie die geen oorsprong heeft en geen tegenspraak verdragen kan, maar een werk van woorden dat geschreven is met een hand die wortelt in hart en slagaders. Een ogenschijnlijk zachte stem die met een scherpe tong het scalpel in je dagelijkse ervaring van de werkelijkheid blijkt te hebben gezet.
Godzijdank, zou ik bijna zeggen.
____
Daniël Vis (2020). Het weefsel. Prometheus, 96 blz. € 20,99. ISBN: 9789044643985