door Hans Franse
–
Rinus Ferdinandusse (foto Wikipedia)
Binnenblijven leidt bij mij tot lezen en muziek maken. Het virus kroont zijn aanwezigheid met vooral dikke turven, soms al heel lang in de boekenkast, veel Couperus (heerlijk, weer eens in één adem ‘De boeken der kleine zielen’, mijn favoriet, herlezen). Of een dikke Amerikaanse trilogie. Of weer eens Dickens doorspitten. Ik heb ook, en hoe actueel is dit, ‘La peste’ van de door mij in mijn adolescentie mateloos vereerde Albert Camus tevoorschijn gehaald: de gekroonde ratten van ons virus gedragen zich als de ratten in dat boek. Er liggen ook twee moderne turven ter lezing klaar. Dat is het nieuwe boek van Ilja Leonard Pfeiffer ‘Hotel Europa’ en het fenomenaal vertelde ‘De Bourgondiers’ van meesterverteller Bart van Loo.
Maar als ik genoeg heb van de leerletterkens in wat mijn moeder zware boeken placht te noemen, grijp ik naar literatuur die de zinnen niet vult, maar verzet: vooral naar thrillers -niet per definitie ‘literaire thrillers’ want ik vind dat gewoon goede of slechte boeken-, misdaadromans en psychologische boeken. Het stempel van literair voegt weinig toe. Nee, dan lees ik vijf Havanks achter elkaar (slordig en achterhaald) of alle tien de delen van Sjöwall en Wähloo over Inspecteur Martin Beck.
Of, om weer in Den Haag te blijven, de boeken van Tomas Ross, onze eigen Haagse misdaadschrijver die er altijd in slaagt actualiteit te verbinden met fictie.
Toen Srebrenica viel, verscheen een boek: ‘Koerier naar Serajevo’, waarin ook Máxima figureerde. En in de Pinocchioclub kun je ervaren hoe de actualiteit verbonden wordt met de fantasie van een misdaadschrijver uit Den Haag. Tomas Ross (Willem Hoogendoorn) schonk mij dit boek, waarin naast Prins Bernhard (Willem heeft iets met Prins Bernhard) ook andere Nederlandse figuren als Willem Oltmans en Henk Hofland een rol spelen.
Hij slaagt er zelfs in om in zijn nieuwste boek over ‘Blonde Dolly’ enige welgekozen woorden te wijden aan de Prins der Nederlanden, die geleidelijk aan een ontluisterende reputatie krijgt.
Waarschijnlijk zullen de festiviteiten rond ‘75 jaar bevrijding’ , als deze tenminste zo massaal doorgaan als ze zijn opgezet, zijn reputatie als ‘verzetsheld’ wederom opvijzelen, maar ik vermoed dat Tomas/Willem in zijn luisterrijke Haagse huis al aan een nieuw plot werkt.
Over literaire thrillers en Prins Bernhard gesproken: van de week pakte ik uit de kast wat boeken van Rinus Ferdinandusse, een Zuid-Bevelandse Zeeuw die zeer met Den Haag verbonden was: mensen van mijn generatie kennen nog het Haags studentencabaret dat optrad in Kriterion in het Westeinde. De latere hoofdredacteur van ‘Vrij Nederland’ in zijn gouden tijd creëerde een kruising tussen een speurder en een onderzoeksjournalist, Rutger Maria Lemming, die op de een of andere wijze in allerlei situaties belandt waarin hij, vaak gesteund door journalisten van een weekblad, (wijlen Martin van Amerongen) zaken oplost. Hij schrijft geestig, op een ironische manier. Maar heel erg grappig vind ik (en ook dat is, denk ik, alleen nog voor mijn generatie weggelegd) zijn de namen. Zo heet een Amsterdamse politiecommissaris Schartenantink (een romantisch schrijversduo uit de jaren dertig op de rand van het fascisme) en heten zijn ondergeschikten naar ministers: Roolvink, de Jong, terwijl een sluwe, onaangename brigadier Schmelzer heet (onsympathieke KVP-politicus van conservatieve huize die het eerste redelijk linkse kabinet Cals liet vallen). Er zijn meer literaire namen. De dialogen zijn flitsend, ik smulde van die boeken. De Telegraaf heet ‘de Ochtendrune’ en in ‘Naakt over de schutting’ is een van de laffe criminelen op pornogebied een duidelijke verbeelding van Henk van der Meijden. Van der Meijden mocht ooit een ‘plaat’ kiezen voor Rinus en bood hem ‘de ongerepte levensvreugde van Ramses Shaffy aan om de zuurheid in zijn jeugdige leven te verzoeten…’, het antwoord van Ferdinandusse was duidelijk: op zijn beurt koos hij ‘Mijn vader is naar Venus…’ van Annie Schmidt, en hij voegde er aan toe ‘…en dat hij daar maar lang moge blijven’. Ze waren duidelijk niet erg op elkaar gesteld.
Ferdinandusse komt ongetwijfeld van gereformeerde huize. Hij slaagt er tenminste in figuren te creëren die de Statenbijbeltaal (= tale Kanaäns) tot hun dagelijks gebruiksvoorwerp gemaakt hebben. Literaire citaten zijn er te over in zijn lenige taal. Ook hij had weinig met de Prins der Nederlanden; niet voor niets bewondert Ross de thans 88-jarige Ferdinandusse.
In ‘De Haren van de Vos’ speelt een schandaal, een soort staatsgreep door een subversieve groep Jan Pietersz. Coen, (bij Rinus komen complotten altijd van rechts) waarbij Indische Nederlanders en chantage een rol spelen evenals wangedrag van de BVD/NIVD en de toenmalige Prins Gemaal die wordt omgekocht. Men vindt 100.000 gulden in zijn stoel op de Golfclub in Wassenaar. Om een schandaal voor het Hof te voorkomen neemt een Indische Nederlander, mr. C. van Lowe, de schuld op zich: hij wil daarmee iets goed maken. Wat? En nu wordt het een echte literaire thriller.
Voor mij als liefhebber van Couperus was het toch wel fascinerend en wederom getuigend van de literaire geest van Ferdinandusse, dat op pag. 172 wordt uiteengezet waarom mr. van Lowe de schuld op zich neemt. Hij is namelijk de kleinzoon van Karel van Lowe, eerst burgemeester in Gelderland, daarna rentenier in Den Haag. Zijn zuster, Constance, verbrak alle etiquette, huwde een oudere diplomaat in Rome, de Staffelaer, en aangezien deze oude man saai bleek te zijn, kreeg zij een affaire met baron van der Wecke. Zij kregen een zoon, Addie. Constance scheidde, kwam terug naar Den Haag tot schande van de familie, waar zij zich zelfs probeerde in te dringen in het Hof van Koningin Emma. Dit werd tot een societyschandaal waarbij een aangetrouwd familielid, minister van Koloniën, van Naghel, een hartaanval krijgt en eraan bezwijkt. De breuk met het Hof en de doodverklaring door de deftige Haagse Hofleveranciersfamilies (men leverde kamerheren en hofdames) is de familie blijven aankleven. En zie, daarom nam mr. van Lowe de schuld van prins Bernhard op zich. Om het met het Hof weer goed te maken.
Je hoeft geen echte Couperuskenner te zijn om te zien dat dit verhaal op pag. 172 in feite de synopsis is van mijn favoriete Couperusboek ‘De boeken der Kleine Zielen’. Het boek van Ferdinandusse uit 1983 staat weliswaar vol met schrijfmachines en telefooncellen, maar juist door die superieure maskerades van namen en situaties van politici en kunstenaars en het quasi-nonchalante schrijven is het boek voor mij nog steeds een en al ontspanning. Zo was er toch nog even een sprankje licht uit Den Haag tussen de vele zware lectuur.