In de serie Favorieten van Meandermedewerkers de drie lievelingsgedichten van recensent Ivan Sacharov.
De stoker werpt steenkolen op het vuur.
De machinist staat leunend uit te turen.
Buiten de kap, boven de rails-figuren,
beginnen de signalen hun prelude.
De klok verspringt van minuut naar minuut.
Weer roept zij, de locomotief; voortdurend
roept zij, roepend dat het te lang reeds duurt.
Haar zuil van zuchten wordt een wolkenkluwen.
Maar denk niet, dat zij zich bekreunt om u,
de Oriënt Express; nog minder deelt ze uw jubel
als gij plaatsnamen ziet in een schriftuur
die de eerste klank is van het avontuur.
Zij kent in haar reisvaardigheid geen rücksicht.
Wat voor hoop gij ook koestert of wegduwt,
nogmaals, het deert haar niet; zelfs voor de illusie
een reisgenoot te hebben is ze immuun.
Dat gij, geheel alleen, u in haar luxe
beklemd voelt, ’t raampje neerlaat, en zelfs nu
’t perron nog afblikt; of dat gij het puurst
geluk smaakt dat voor het individu
is weggelegd: te weten, ‘k werd bestuurd,
’t is niet om niet geweest, ik was geen dupe, –
geprezen! – ’t laat haar koud. Zij ziet azuur.
Van schakels is haar klinkende ceintuur.
Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwd.
Zij vertrekt op het voorgeschreven uur.
–
© Martinus Nijhoff, fragment van Awater, uit Nieuwe gedichten (Querido,1934)
De machinist staat leunend uit te turen.
Buiten de kap, boven de rails-figuren,
beginnen de signalen hun prelude.
De klok verspringt van minuut naar minuut.
Weer roept zij, de locomotief; voortdurend
roept zij, roepend dat het te lang reeds duurt.
Haar zuil van zuchten wordt een wolkenkluwen.
Maar denk niet, dat zij zich bekreunt om u,
de Oriënt Express; nog minder deelt ze uw jubel
als gij plaatsnamen ziet in een schriftuur
die de eerste klank is van het avontuur.
Zij kent in haar reisvaardigheid geen rücksicht.
Wat voor hoop gij ook koestert of wegduwt,
nogmaals, het deert haar niet; zelfs voor de illusie
een reisgenoot te hebben is ze immuun.
Dat gij, geheel alleen, u in haar luxe
beklemd voelt, ’t raampje neerlaat, en zelfs nu
’t perron nog afblikt; of dat gij het puurst
geluk smaakt dat voor het individu
is weggelegd: te weten, ‘k werd bestuurd,
’t is niet om niet geweest, ik was geen dupe, –
geprezen! – ’t laat haar koud. Zij ziet azuur.
Van schakels is haar klinkende ceintuur.
Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwd.
Zij vertrekt op het voorgeschreven uur.
–
© Martinus Nijhoff, fragment van Awater, uit Nieuwe gedichten (Querido,1934)
VALLEND SCHORT
–
Een wit schort dartelt langs de kloofwand,
verschrikt door het eigen talent zich niet te hechten,
verbaasd dat er niet gevlogen kan worden.
De lucht wordt koel en zwaar.
Droge struiken grijpen het ravijn bij de bodem samen.
In de keienbedding wacht een Traction Avant.
–
© Tonnus Oosterhoff, uit Boerentijger (De Bezige Bij, 1990)
–
Een wit schort dartelt langs de kloofwand,
verschrikt door het eigen talent zich niet te hechten,
verbaasd dat er niet gevlogen kan worden.
De lucht wordt koel en zwaar.
Droge struiken grijpen het ravijn bij de bodem samen.
In de keienbedding wacht een Traction Avant.
–
© Tonnus Oosterhoff, uit Boerentijger (De Bezige Bij, 1990)
Zwarte steen op een witte steen
–
Ik zal sterven in Parijs bij striemende regen,
op een dag die ik me nu al herinner.
Ik zal sterven in Parijs – en ik heb geen haast –,
wellicht een donderdag, zoals vandaag, in de herfst.
–
Een donderdag omdat vandaag, donderdag, terwijl ik
deze regels opschrijf, mijn vingers weerspanniger zijn
dan ooit en ik vandaag, zoals nog nooit voordien,
omkijk en mezelf met heel mijn weg alleen vind.
–
César Vallejo is dood. Ze mishandelden hem,
allemaal, zonder dat hij hen wat gedaan had.
Ze sloegen op hem in met knuppels en ook
–
met een riem. Getuigen daarvan zijn
de donderdagen, mijn stroeve vingers,
deze eenzaamheid, die regen, de wegen…
–
© César Vallejo, uit Menselijke gedichten (1939, in de vertaling van Theo Hermans, Antwerpen, Soethoudt, 1976, Nijgh & Van Ditmarpaperbacks; no. 209):
–
Ik zal sterven in Parijs bij striemende regen,
op een dag die ik me nu al herinner.
Ik zal sterven in Parijs – en ik heb geen haast –,
wellicht een donderdag, zoals vandaag, in de herfst.
–
Een donderdag omdat vandaag, donderdag, terwijl ik
deze regels opschrijf, mijn vingers weerspanniger zijn
dan ooit en ik vandaag, zoals nog nooit voordien,
omkijk en mezelf met heel mijn weg alleen vind.
–
César Vallejo is dood. Ze mishandelden hem,
allemaal, zonder dat hij hen wat gedaan had.
Ze sloegen op hem in met knuppels en ook
–
met een riem. Getuigen daarvan zijn
de donderdagen, mijn stroeve vingers,
deze eenzaamheid, die regen, de wegen…
–
© César Vallejo, uit Menselijke gedichten (1939, in de vertaling van Theo Hermans, Antwerpen, Soethoudt, 1976, Nijgh & Van Ditmarpaperbacks; no. 209):