LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“het is verwondering die me drijft”

7 mei, 2020

Dorien Dijkhuis is dichter, schrijver en journalist. Ze schrijft gedichten en (reis)verhalen. Haar werk werd gepubliceerd in verschillende literaire tijdschriften waaronder Het Liegend Konijn, Extaze, Terras en Tirade. Eind november verscheen haar debuutbundel Waren we dieren bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Haar optredens, met en zonder band, zijn een belevenis.

Alja Spaan sprak met haar.


foto Mariëlle Gebben

 

Gefeliciteerd met je prachtige debuut Waren we dieren, en de mooie recensie van Hettie Marzak in Meander. Kun je iets over het proces vertellen waarmee de bundel tot stand kwam?
Lange tijd dacht ik dat een bundel nog ver weg was, omdat ik geen onderlinge samenhang voelde tussen de gedichten. Sommige gaan over reizen, andere over taal of communicatie, weer andere over afscheid, herinneringen, onze oorsprong of fysiek contact. Tot ik me realiseerde dat al die gedichten gaan over afstand, zowel in tijd als in ruimte, en het verlangen die op te heffen. Over het verlangen naar verbinding met de ander en met de wereld. Toen was de bundel plotseling min of meer af.

Je hebt een opleiding aan de Schrijversvakschool genoten na je taal- en cultuurstudies aan de universiteit. Wat moest je nog leren?
Ik ging eigenlijk niet naar de Schrijversvakschool voor poëzie, maar voor proza. Ik schreef vroeger veel gedichten, maar was dat tijdens mijn studietijd een beetje kwijtgeraakt. Wat ik van de Schrijversvakschool verwachtte was dat het me een stok achter de deur zou geven om eindelijk echt werk te maken van mijn verhalen.
Achteraf was het de beste beslissing ooit, omdat het de poëzie terug op mijn pad bracht: het eerste vak was poëzie. Van Wim Brands. Zijn bevlogenheid over poëzie maakte iets in me los dat lange tijd gesluimerd had. Hij moedigde me aan ermee door te gaan omdat hij vond dat ik talent had. Daarna volgden veel verschillende docenten van wie ik veel heb geleerd: schrappen, vertrouwen op mezelf, vertrouwen op de lezer… En in totaal: het vinden van mijn eigen stem.

In de bovengenoemde recensie wordt geopperd dat je wellicht nog zoekt naar een vorm. Denk je dat je tot een vaste vorm komt of is vorm helemaal niet belangrijk voor je?
Vorm is voor mij niet belangrijk. Het enige sonnet dat in de bundel staat Te krap voor wat past is toevallig in die vorm op papier gekomen. Het telde eigenlijk zestien regels, maar dan kwam de vormgever niet uit met het aantal pagina’s. Dus moest het korter. Ik ontdekte zelf pas dat het de vorm van een sonnet had toen ik dat las in de bespreking op Ooteoote.
Wat voor mij belangrijk is in mijn eigen poëzie is dat het klankrijk en ritmisch is. Dat het zingt. Ik houd van allerlei soorten poëzie, maar vooral van poëzie die door klank en ritme wordt voortgestuwd. Er zit veel klankrijm in mijn gedichten, maar meestal onnadrukkelijk. Het is iets dat vanzelf gaat als ik schrijf.

 

Schipbreuk

we kenden de lengte- en breedtegraad
waar de mast zou breken
waar we kopje-onder zouden gaan

wisten ook de plek waar we ons aan land
zouden slepen, schubben afschudden, staarten
ruilen voor benen, leren kruipen, lopen
– links rechts links – oversteken

we zijn dit allemaal vergeten

pas op een avond aan zee, als je proost
op de toekomst/de liefde/het leven
herinnert kippenvel op je armen je vaag
aan de vacht die je had, vis
die je was

er is een bloedrode hemel en wij
wachten zwijgend op wat bovenkomt
en ondergaat

De gedragscode van mensen beschrijf je ook in je journalistieke werk. Is poëzie een tegenhanger van dat wat je als journalist aantreft?
Wat me drijft in zowel mijn poëzie als mijn journalistieke werk is de verwondering over waar we vandaan komen en wat ons maakt tot wie we zijn. Het is fascinerend om wetenschappers, onderzoekers en artsen te interviewen over wie wij als mens zijn en om telkens tot de conclusie te komen dat we amper verschillen van die oermens die in grotten leefde. Alles gaat voorbij en alles blijft.

Is humor je wapen tegen teveel zwaarte?
Cor Gout, de hoofdredacteur van Extaze, was de eerste die zei dat er ‘een onderkoeld soort humor’ in mijn gedichten zat. Hij haalde een strofe uit Manieren om te ontkomen aan als voorbeeld:

ik ga in het donker op een stoel voor de spiegel staan
klapwiek, grom en snuif naar het plafond, doe zo
een uitgestorven diersoort na

Ik vond het complimenteus, maar was ook verbaasd. Ik vind mezelf soms nogal zwaar op de hand met al die overpeinzingen over existentiële eenzaamheid, heimwee en het eeuwige afscheid dat ons boven het hoofd hangt. Inmiddels weet ik dat er juist veel lichtheid zit in mijn manier van kijken en denken. De existentiële eenzaamheid waaraan we als mensen ten prooi zijn, stémt me eigenlijk ook niet droevig. Althans niet voortdurend. De onkenbaarheid van de ander zorgt ervoor dat we geboeid blijven door en nieuwsgierig blijven naar de ander. En alleen als we nieuwsgierig naar elkaar zijn, is er contact mogelijk.

En het ‘kijken als een kind’? Hoe bewaar je zo’n open blik?
Dat heeft ook met die nieuwsgierigheid te maken. Ik weet niet of het typisch ‘kinderlijk’ is om zo naar de wereld te kijken, maar het is verwondering die me drijft. Over de ander, over de wereld. Ik interviewde een paar jaar geleden een onderzoeker die me vertelde over de turritopsis dohrnii, een kwallensoort die zodra hij zijn einde voelt naderen, terugkeert naar het poliepenstadium, waarmee hij biologisch gezien dus onsterfelijk is. Dat zoiets bestaat… Dat is toch bizar en schitterend? Ik kan daar dagenlang gelukkig van wakker worden. Dat de wekker gaat en ik denk: wat was er ook alweer? O ja! Er bestaat een kwal, etc. Er is zoveel bizars en schitterends in de wereld waar we het grootste deel van de tijd gewoon aan voorbij lopen.
Soms zie ik ze ook niet, dan leef ik zonder die open blik. Dan hoef ik alleen maar een paar gedichten van Wislawa Zsymborska te lezen. Als er iemand met een open blik naar de wereld keek, was zij het. Het gedicht Wonderen werd een lofzang op haar werk, op die kwal en op alle andere bizarre en schitterende dingen die er in de wereld bestaan:

 

Wonderen

er zijn kwallen die aan het eind van hun leven
verjongen

de hik is alles wat van onze reptielenfase is overgebleven

dat dagen net als golven onherhaalbaar zijn en zich dagelijks
herhalen

het geruis van de branding is het meest rustgevende geluid
vlak voor je in slaap valt, haal je met hetzelfde ritme adem

dat we in de baarmoeder 3,7 miljoen jaar versneld afdraaien
in negen maanden verliezen we onze staart, kweken longen
en haren, verlaten voor altijd het water

iets dat ik nooit heb geweten: dat flamingo’s roze worden
van garnalen

te zijn als de onsterfelijke kwal, aantikken, omkeren
terugzwemmen, een oerknal hikken
alles steeds opnieuw beleven

Jezelf presenteren lukt in ieder geval heel goed. Hoe belangrijk is optreden voor je? Op de radio was je te horen bij Opium, NPO 4; heeft dat je voorkeur boven Instagram, Facebook of vloggend op YouTube?
Ik geloof sterk in de orale traditie van poëzie. Poëzie moet niet alleen worden gelezen, maar ook gehoord. Radio is een schitterend medium omdat je tijdens het luisteren niet wordt afgeleid door visuele aspecten en het gedicht dus volledig binnenkomt, gedragen door de stem en het timbre van de dichter. Maar ook live optredens kunnen magisch zijn. Ik herinner me talloze onvergetelijke optredens tijdens de Nacht van de Poëzie.
Er zijn dichters die niet houden van optreden. Ik wel. Voor mij is het een fijne bijkomstigheid van het dichterschap. Schrijven kan soms tamelijk eenzaam zijn en optredens brengen me naar buiten, onder de mensen. Soms ontstaat er een haast tastbare concentratie, iets zinderends – ik kan het niet goed omschrijven – een connectie tussen mij en het publiek. Dat is altijd magisch om mee te maken.
Instagram en Facebook vind ik moeilijk. Natuurlijk heb ik een account en maak ik er gebruik van, maar het zijn van die ‘kijk mij eens’-media. Ze slaan plat wat er tijdens een live optreden kan ontstaan: magie.

Ik treed de laatste tijd veel op met de band Konekt, een trio dat improviseert met sax, basgitaar, viool en elektronica. Ze begeleiden mijn gedichten en vertalen ze tussendoor in muziek. Ik ken de meeste gedichten uit mijn hoofd, dus ook ik kan improviseren met mijn eigen teksten. Al improviserend reageren we op elkaar en gaan we een relatie met elkaar aan. Voor onszelf is het ook telkens een verrassing waar dat ons brengt. Het bijzondere is dat er zowel muzikaal als poëtisch een groter verhaal ontstaat. Optreden is sowieso altijd een feestje, maar met die mannen helemáál. Ik mis het ontzettend. We waren op verschillende plekken en festivals geboekt deze zomer, maar alle concerten zijn afgezegd, vanwege corona.

Schrijver Harari zegt dat ‘mensen niet zonder verhalen kunnen’. Wat vind jij van die uitspraak?
Harari heeft het volgens mij over verhalen als noodzakelijk overkoepelend kader waaraan we houvast ontlenen, zingeving: zoals godsdienst of ideologie. Ik zou er langer over na moeten denken om te kunnen zeggen of ik het daarmee eens ben. Wat voor mij wél vaststaat is dat we op individueel niveau verhalen nodig hebben. Om ons te inspireren. Om moediger te worden dan we zijn, de ander beter te begrijpen dan we doen. Ik vind het een mooi idee dat er ooit iemand is begonnen – bij het vuur, stel ik me voor, of misschien al ver daarvóór – verhalen te vertellen tegen de angst voor het donker.
Het is bijzonder om in die traditie te werken. ‘Poetry provides us with the history of the human heart’, zei de Amerikaanse dichter Billy Collins eens. In de allereerste gedichten ooit geschreven, gaat het over precies dezelfde emoties, angsten en twijfels waarmee we anno 2020 nog steeds kampen en waarover we nog steeds gedichten schrijven. Dat is troostrijk. Voor mij als lezer, maar ook als schrijver. Verhalen, bij uitstek gedichten, zorgen ervoor dat ik me verbonden voel met de wereld. Met alle mensen die er nu in leven en alle mensen die er ooit in geleefd hebben. In die zin is poëzie voor mij hét middel bij uitstek tegen de eenzaamheid.

 

Vannacht was ons lichaam een Boeing 747

je noemde ons een schitterende machine en ik
voelde onze armen zich spreiden, onze benen
zich draaien tot staart, onze buik en borstkas verbreden

toen ik niet geloofde in vliegen, sprak je
me moed in, toen ik bang was te vallen, dansten
stewardessen bezwerende passen

je zei dat er niets te vrezen viel, we lagen
op schema, we werden verwacht

zo maakten we vaart, stegen
als eenden tegen de wind in

we zweefden zelfs even

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...