De jonge dichter Demi Baltus heeft onder andere bekendheid gekregen door de aanmoedigingsprijs voor Jong Talent bij de uitreiking van de Haarlemse prijs De Olifant 2017. Ze woont in Spaarndam en staat te boek als slam talent. Trefwoorden: toegankelijke poëzie, lekker voor te dragen, voordragen uit het hoofd, wreedheid met humor of humor met wreedheid.
Leonore Hatt sprak via skype met haar naar aanleiding van nieuwe gedichten.
Wanneer heb je deze gedichten geschreven?
Ze zijn vrij recent, ik heb ze in december geschreven. Eind januari ben ik begonnen met het schrijven van sonnetten.
Waarom sonnetten? Grappig, dat had ik niet van jou verwacht.
Ik heb altijd al iets gehad met rijm en ritme en ook die vaste vorm vind ik interessant.
Het schrijven van sonnetten is nu niet zo hip meer en op mijn opleiding wordt het ook niet gestimuleerd om sonnetten te schrijven. Zelf denk ik dat je in sonnetten het vakmanschap van de dichter kunt zien. Ik vind het een leuke skill om wat gevoel voor te ontwikkelen.
Wat voor opleiding volg je?
Ik studeer aan ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem.
Is die opleiding breder dan Poëzie alleen?
Ja, in de basis leren we alles schrijven, ook toneel, proza, essays en teksten voor bijvoorbeeld podcast en virtual reality.
Hoe begin je aan een gedicht, vanuit de associatie, gebeurtenissen of bepaalt je stemming wat de inhoud van je gedicht wordt?
Vooral vanuit de associatie, maar ook vanuit een gebeurtenis of gevoelens. Bijvoorbeeld het laatste gedicht Zeven onderkoelden door koude polderloop:
de trein ruikt naar oud bier in een feesttent
Ik zat in de trein en die trein rook naar oud bier. Ik ga dan associëren en dan heb ik het begin van een gedicht.
Mijn vrienden moeten wel een beetje oppassen wat ze zeggen als ze met me uitgaan, omdat ik hun uitspraken ook in mijn poëzie kan verwerken. Daar hadden ze eerst geen idee van.
Ze kwamen daar pas achter toen ik ze voor het eerst meenam een poetry slam.
–
de trein ruikt naar oud bier in een feesttent
op een dorpsfeest
waar huwelijken kapot worden geneukt
en de buurman niet onschuldig is
–
waar ik vandaan kom, jat je een skelter van een zevenjarige
om halfdronken mee door het dorp te crossen
hem in de sloot te rijden
hem weer terug te zetten in een schuur
die nog openstond, want ons kent ons
en ons brengt alle spullen terug
die hij ongevraagd geleend heeft
–
op zondagochtend rennen de fitste jonge mannen
in voetbalbroek en blote bast over weilanden
door sloten, glijden van dijken, verrekken een kuitspier
drinken bier met modderlijven en oren waar de prut weken later
nog uit naar buiten stroomt
–
iedereen heeft een polder in zijn lichaam
zelfs de import dorpelingen
hebben klei tussen hun kiezen
–
ieder jaar verdrinken we iemand
in de laatste sloot
voor de eindstreep
een offer voor de veengrond
een galg voor naburige steden
–
deze polder is van ons
dit is onze gore prutzooi
Je schrijft dus niet zozeer vanuit je stemming, of komt dit ook voor?
De stemming waarmee ik schrijf heeft wel invloed op wat het uiteindelijk wordt. Hoe mijn gedicht eruit gaat zien.
Bijvoorbeeld het gedicht Het is wachten op de vonk, dat ik heb geschreven vanuit mijn boosheid op iemand.
Het deel met de asterisk er heb ik er achteraf bij geschreven. Omdat ik dacht: Het is wel heel boos, misschien moet ik het wat uitleggen, iets nuanceren. Ik schrijf in eerste instantie vanuit de emotie, maar ik lees het altijd een dag later nog eens terug om er wat nuchterder naar te kijken.
–
er brandt een sigaret in de hand van de man* die net belachelijk hard
langs wegwerkzaamheden binnen de bebouwde kom is gereden
de flik die hem gelaserd heeft, was bijna dood geweest
–
‘dit grapje kost mij zeven meier’
briest de man terwijl hij de folie van een nieuw pakje trekt
de ene sigaret aansteekt met de ander
de teer zijn keel uit schraapt
–
als hij thuiskomt drinkt hij pils
en eet hij zwartgeblakerd witbrood
dat hij doopt in erwtensoep
waarin hij gulzig maggie goot
. een tong die nabrandt in de mond
–
zo gaat dat bij ons
–
wij zijn de mensen die van het ene op het andere moment
dood in je voortuin liggen
wij parkeren onze auto’s tegen de vangrail
of erger
in de sloot
waar de dood onze doorrookte longen vult
met slib en kroos
onze ademhaling reutelt nog ver
na ons einde
–
wij kunnen niet leven met het gegeven toevallig te verdwijnen
helpen onszelf een handje
naar de rand van de krater
oefenen het vallen
door ons van een trap te werpen
–
wij vragen niet om advies
wij vragen om toestemming
onszelf kapot te maken
ons gezin
– angstig wachtend op de klap –
niet kwijt te raken
voor de eindstreep
–
dit is een eindstreep
finish op tijd
–
–
* ik wilde je iets onverbiddelijks schrijven
iets bots omdat ik vind dat je dat hebt verdient
omdat ik hier zit en wacht tot je thuiskomt
omdat je sinds jaren weer ruikt naar rook
– mijn haren roken altijd naar rook –
wat moeten de mensen wel niet hebben gedacht
en nu, wat moeten ze wel niet denken
en straks, als je dood in de voortuin ligt
wat denken de mensen dan van ons?
Welke dichters spreken jou aan?
Ik ga nu iets bekennen, ik las eigenlijk helemaal niet zoveel poëzie.
Ik bezoek geregeld podia, slams en andere plekken waar poëzie wordt voorgedragen.
Ik heb mezelf eind vorig jaar gedwongen om binnen een paar weken 26 bundels te lezen. Dus ik heb in één keer heel wat ingehaald. Naar aanleiding van die 26 bundels heb ik deze gedichten ook geschreven, daarom zijn ze qua vorm allemaal anders.
Maar om op je vraag terug te komen. Ik houd van toegankelijke poëzie en ik vind het ook lekker als dichters goed kunnen voordragen. Beetje stevige poëzie, met humor, klein beetje cynisme, scherp, dat spreekt me aan.
Ellen Deckwitz is zo’n dichter/performer. Haar nieuwe bundel Hogere Natuurkunde is echt stevig.
Verder ben ik fan van J.C. Bloem en is Tjitske Jansen is één van mijn favorieten. Ik las een bundeltje van Neeltje Maria Min, die schrijft ook gevat en scherp.
Je noemt aardig wat vrouwen.
Ik denk dat ik uiteindelijk de humor van vrouwen in gedichten leuker vind dan die van mannen. Er zijn wel mannen die ik grappig vind door bijvoorbeeld hun droogheid, Daniël Vis heeft dat droge.
Dichters die voor publiek schrijven in plaats van voor andere dichters vind ik zelf eigenlijk de leukste dichters.
Wat bedoel je daarmee?
Je hebt dichters die vooral heel bekend zijn bij andere dichters en je hebt denk ik dichters die het ook goed doen als ze voordragen voor mensen die niet zoveel verstand hebben van poëzie. Ik denk dat ik de laatste groep, ook omdat ik zelf veel voordraag, leuker vind.
Hoe is What is youre best drunk story ontstaan?
Ik zat in the Wolfhound (Irish Bar & Kitchen, waar één keer per maand Poëzie werd voorgedragen vóór Coronatijd) met een ex-vriendje waar ik nu nog steeds goed bevriend mee ben. Er is daar zo’n krijtbord waar iedereen op mag schrijven. Mijn vriend wilde altijd en overal tekenen, daar was ik een beetje klaar mee.
Ik schreef nooit prozagedichten, tot ik de bundel van Anneke Claus las, ook een dichter met humor. Ik was toen aan het experimenteren met vorm en haar werk sprak me wel aan. In de kroeg dacht ik: dit is het moment, als hij met zijn krijtjes wil klooien, mag ik dit in mijn gedicht gebruiken.
–
De jongen met wie ik halve liters drink en steevast strand in een schuldgesprek, zoekt naar krijtjes om op de krijtwand in de kelder van de kroeg te kunnen schrijven. Ik vind de krijtjes in een zilverkleurig metalen emmertje achter de menukaart op tafel. Er zijn krijtjes in alle kleuren: roze, groen, blauw, geel, ultraviolet en zwart. Ik kiep het emmertje leeg op de grond, net onder zijn linkervoet en wacht tot hij voor de zesde keer deze avond naar de wc toe moet. Het doffe geluid van de verbrijzeling van krijt valt mooi samen met het – voor een vrouw – onmogelijk zingbare refrein van Can’t stop van The Red Hot Chili Peppers. Er loopt een bruin poederspoor van zijn stoel naar de wc. Van de wc naar de bar. Van de bar naar zijn bed. Van zijn bed terug naar mij.
In 2017 heb je de Haarlemse Olifant aanmoedigingsprijs voor jong talent gewonnen, is er daarna iets voor jou veranderd?
Vrij snel daarna heb ik bij Nop Maas mijn eerste bundeltje uitgebracht: Uitgedokterd. Ik was letterlijk uitgedokterd, net gestopt met mijn studie geneeskunde.
De IJmuider Courant interviewde me. Tijdens dat interview benoemde ik dat ik ooit nog wel een column in de krant zou willen. Toen kreeg ik van hen de aanbieding om elke twee weken een gedicht te schrijven voor de krant. Het Haarlems Dagblad heeft de gedichten ook een paar keer overgenomen. Maar ik was, denk ik nu, eigenlijk te jong om er elke twee weken een actueel gedicht plus een filmpje uit te stampen over een Gemeente waar ik niet vandaan kom. Ik was toen net negentien. Ik denk dat ik het voor de time-being heel goed heb gedaan, ik heb alle deadlines gehaald en ik heb geen hele slechte gedichten geschreven. Maar als ik er nu op terugkijk denk ik soms wel: Nou, dat had je best wat poëtischer kunnen oplossen.
De afgelopen 6 weken heb ik gedichten geschreven over Corona voor NPO Radio 1. Dan merk ik wel dat mijn basisniveau in vergelijking met drie, vier jaar geleden sterk verbeterd is. Het op korte termijn schrijven gaat met minder stress gepaard. Ook ben ik nog meer gaan voordragen. Kort na ontvangst van de prijs werd ik gevraagd om in de Philharmonie op te treden. Verder heb ik dat jaar op 4 mei bij de dodenherdenking, in de Haarlemmerhout mijn gedicht mogen voordragen.
Denk je dat je poëzie zonder betekenis kunt schrijven? Puur associatief bijvoorbeeld?
Ik denk dat je poëzie kunt schrijven met het idee dat je er geen betekenis in wilt stoppen. Maar meestal zit er dan toch een betekenis in, omdat je die er onbewust in stopt.
Ik heb daar wel eens een discussie over gehad. Ik heb wel eens het gevoel dat ze op mijn opleiding verwachten je ook (grote) politieke uitspraken doet in je werk, dat doe ik niet graag. Iemand zei toen tegen mij, het feit dat je dat niet wilt doen is natuurlijk ook politiek.
Dus als je zegt ik schrijf zonder betekenis, of ik probeer poëzie zonder betekenis te schrijven, is dat al een betekenis op zich, die je op je werk plakt.
Uit de slam heb ik ervaren dat hele mooie, diepzinnige, subtiele poëzie bij het voordragen op een podium helemaal dood kan slaan. Het vergt dan vaak te veel van de toehoorders.
Ik vind het juist bij slam lekker als ik gedichten voordraag die niet zo heel zwaar zijn, waar een beetje humor in zit, een goede mix tussen licht en donker. Waarvan mensen aan het einde van de avond denken, ik heb nu een leuke avond gehad en ik heb zelfs dat gedicht onthouden of dat was grappig. Dat vind ik waardevol, ook al vindt niet iedereen het super literaire poëzie.
Worden de 80 sonnetten die je aan het schrijven bent ook uitgegeven?
Nee, niet direct. Ik ga ze zelf bundelen.
Het is voor een opdracht van mijn opleiding. Ik heb Simon Mulder (bekende sonnettenschrijver in klassiek stijl, red.) mijn sonnetten laten redigeren. Hij vond dat er zeker een paar gedichten voor publicatie in aanmerking komen. Maar ik ben ook huiverig om te debuteren met sonnetten in deze tijd. Het kleurt je schrijverschap meteen heel erg.
Sinds dit schooljaar ben ik mezelf aan het forceren om niet te wachten op inspiratie, maar om te gaan zitten en te gaan schrijven. Uiteindelijk kan alles inspireren. Ik heb ook een sonnet geschreven over een nieuwe douchegel die rook naar niets, maar je huid rook daarna wel naar schoongewassen huid, dat kan ook een thema zijn. Als je elke dag schrijft word je getriggerd om op te letten wat de moeite waard is om 14 regels aan te besteden.
Heb je nog optredens in het verschiet, nu in deze Coranatijd wordt er natuurlijk veel afgelast.
Ja, er zou een groot optreden zijn. Het Nationaal Theater zou de Leedvermaak trilogie van Judith Herzberg gaan spelen. Daarvoor zou in de Schouwburg een inleidende voorstelling met dichters plaatsvinden. Jammer dat het nu niet doorgaat.
Verder sta ik in de halve finale van het NK Poetry Slam, dat zou plaatsvinden in juni, maar voor slam heb je publiek nodig. Ik ben ook gevraagd om online te slammen, maar ik mis dan toch de connectie met het publiek, de sfeer van het café, de dynamiek van de avond.
Ik zou dit jaar stage gaan lopen bij de Jacob Ahlbom Company (Jacob Ahlbom een theaterregisseur). Het is surrealistisch mimetoneel, er gebeurt veel op het podium. Veel special effects en absurditeiten. Ik zou mee gaan werken in de productie van een nieuwe voorstelling, een week voordat het stuk in première zou gaan werden de coronamaatregelen afgekondigd. Dus nog voordat ik aan mijn stage kon beginnen werd die on-hold gezet. Nu zit ik thuis, schrijf aan de sonnetten en maak Diamant paintings.
Wat zijn dat?
(Ze laat giechelend het meisje met de parel van Vermeer zien.)
Het is een beetje een huisvrouwenhobby, een soort kleuren op nummer, met hele kleine steentjes die je één voor één op een doek moet plakken. Als mijn handen bezig zijn gaat mijn hoofd aan, het is een hulpmiddel voor als ik even niet verder kom met een gedicht.
Ik merk wel dat het schrijven voor mezelf significant minder wordt door deze coronatijd. Ik heb vaak een terugweg nodig om na te kunnen denken en een activiteit die daaraan voorafgaat. Die prikkel heb ik nu niet. Ik schrijf niet direct op papier, het maakt voor mij niet uit waar ik ben. Heel vaak kom ik ergens van terug en herhaal dan onderweg naar huis wat ik verzin. Thuisgekomen ken ik het gedicht dan al uit mijn hoofd en schrijf ik het op. Dat is ook de reden dat ik al mijn gedichten uit mijn hoofd voordraag.
Het is een soort van schrijven en redactie in één, ik vergeet de zinnen die niet van belang zijn. Mensen vinden het een rare manier om te schrijven, maar voor mij werkt het heel goed. Ik let dan heel erg op de klank. Daarom zit er denk ik ook een soort verpakte rijm in mijn gedichten.
(Ik herinner haar nog even aan onze ontmoeting in de Koepel in Haarlem, waar kunstenaars en dichters samen exposeerden/poëzie voordroegen. De Koepel (gevangenis) stond leeg en zou verbouwd worden. De gedichten gingen over hoe het was om opgesloten te zijn.)
Demi citeert haar gedicht
Er zijn vierenzestig gaatjes in de intercom
Er zijn negen raampjes en een ventilatieluik
Vijf opbergvakken en een kleine kledingkast
En het is hier nooit écht stil
Mede door dit gedicht, dat een heel strak ritme heeft, werd ik door Simon Mulder uitgenodigd om in het Pianola Museum vormvaste gedichten te komen voordragen. Daar heb ik toen tien sonnetten voor geschreven Ik ben Simon wel een beetje dankbaar voor de liefde voor sonnetten die hij mij heeft bijgebracht.